Het is moeilijk om over ‘het’ werk van Carole Vanderlinden te schrijven. Ze maakt in ieder geval schilderijen. Zoals haast elke schilder, tekent ze ook. Je zou kunnen zeggen dat Vanderlindens werk oprijst uit haar schetsboeken. Voorstudies in de klassieke zin bevatten zij niet, veeleer beeldende notities: een niet aflatende stroom van nagetekende dingen en kleine formele experimenten, soms onderbroken door een gevonden citaat. En soms genereert die stroom afzonderlijke tekeningen of schilderijen.
Een rigide programma — of afgerond kunstenaarschap — levert die praktijk niet op. Vanderlinden is geen thematisch kunstenaar. Ze houdt zich ver van de urgente zaken van de ‘echte’ wereld. Ze maakt ook geen reeksen, die bijvoorbeeld worden samengehouden door theoretische a priori’s, heldere concepten, afgebakende praktijken, volgehouden procedures... Een zekere eenheid is er wel, maar die bestaat vooral in terugkerende vormen, kleuren en rondzwervende motieven. Ze zijn misschien niet meer dan herhaalde bewegingen in het vullen van de grafische of picturale ruimte, onvervreemdbaar eigen en tegelijk onpersoonlijk, als een fascinatie.
Natuurlijk komt de schilder niet bij elk werk opnieuw, als een naar de aarde terugkerende hemelbestormer, met het volstrekt nieuwe in de rugzak, uit de ether gevallen. Haar werken zijn niet de eerste ooit gemaakt, de geschiedenis spreekt steeds mee. Heel wat van haar werken zijn genrestukken: portretten, stillevens, landschappen... Vaak zien we motieven die verwijzen naar een ‘andere’ (niet-westerse en antieke) tradities. Veel werken zijn abstract, maar ze zijn dat nooit volledig: diagonalen die net genoeg uit balans zijn, getrapte of gekartelde lijnen of in elkaar geklikte ruiten, parallellogrammen en trapeziums scheppen ruimtelijkheid. Ook abstract lijkt hier een genre, met conventies die vragen om overtredingen. Of beter gezegd: binnen het werk van Vanderlinden is er alleen een gradueel verschil tussen figuratief en abstract. Ze vechten hun verschillen uit op het doek. Steeds schemert in de figuratieve ruimte het platte vlak, maar in dat platte vlak zit steeds de diepte van lagen, korrels, structuren en volumes.
Vanderlinden put gretig uit het arsenaal van schilderkundige tovertrucs, alleen maar om ze al spelend weer los te koppelen van hun kunsthistorische inzet. Vooral de veelvuldige vormen van de historische avant-garde zijn een bron. Kubistische, constructivistische of anders-istische elementen worden door Vanderlinden echter niet aangewend vanuit een programma. Veeleer wordt de fragmentatie zelf gefragmenteerd. De kunstenaar identificeert zich nooit volledig met een vormentaal; ze laat die vormentalen elkaar bekampen.
Dit is niet het werk van een kunstenaar die zich begrenst voor ze begint, ook niet door de idee dat elk werk volledig nieuw zou moeten zijn, binnen de kunstgeschiedenis noch haar eigen oeuvre. Je zou kunnen zeggen dat Vanderlindens schilderkunst allesbehalve fundamenteel is. Niet de schilderkunst in het algemeen, maar elk schilderij afzonderlijk heeft zijn eigen dynamiek, die uitgaat van het open begin dat een nog niet gemaakt schilderij altijd is. Het is niet dat er in den beginne niets was: Vanderlinden begint altijd nadrukkelijk van een bestaande textuur vol oneffenheden. Maar wat er was, was allerminst bepaald, nog niet gedisciplineerd door beslissingen vooraf. Je zou kunnen zeggen: in zijn geheel beschouwd, laat het werk van Carole Vanderlinden zien dat elk werk opnieuw een moment kent waarin het figuratief noch abstract, vlak noch driedimensionaal was, waarin er wel al (heel veel) woorden maar nog geen titels en beschouwingen bestonden.
- Koen Sels