In de ruimte van Settantotto Art Gallery fluistert een echo. Het is de stem van René Heyvaert (1929-1984) die, decennia geleden, de gevleugelde woorden uitsprak die zijn kunstenaarschap typeren: ik zal een koninkrijk stichten. Geen koninkrijk van macht, geen paleis van steen, maar een domein van stilte en precisie. Zijn wereld was gebouwd uit het kleine, het alledaagse, het achteloos gevonden object dat in zijn handen veranderde in een teken van aandacht. Houten lepels, stukjes karton, een vierkant dat nergens heen leidt en toch alles in zich draagt. Het waren de bakstenen van een onzichtbare architectuur, een rijk dat alleen in de blik van de toeschouwer tot leven kwam.
Het stille rijk van René Heyvaert
Tijdens deze expo treedt hij in dialoog met de expo Heimat aus der Ferne van Carmine Antonio Iacolare (°1998) een kunstenaar met Duitse roots die momenteel in Antwerpen woont. Zijn oeuvre beweegt zich tussen huiden, botten en membranen en ademt de broosheid van een pas genezen wond. Hij gebruikt kalfsleer, hertenhoorn, paardenhaar en olie. Niet om een morbide wereld op te roepen, maar om de kwetsbaarheid van het bestaan te tonen, de oorsprong die zacht en weerbarstig tegelijk is. In zijn handen worden de resten van een dier of de huid van een kalf geen trofee, maar een drager van betekenis, een plaats waar pijn en heling samenkomen.
Wanneer Heyvaert fluistert dat hij een koninkrijk zal stichten, lijkt Iacolare hem te antwoorden door de muren van dat rijk te bekleden met huid en bot. Waar Heyvaert werkte met karton en postkaarten, met lepels en kleine constructies die nauwelijks sculpturen genoemd wilden worden, daar legt Iacolare de nadruk op de gevoelswereld. Hij toont hoe waarheid en tederheid schuilen in de kwetsbaarheid die wij zo vaak verbergen. Het is alsof hij een kapel opent in het midden van Heyvaerts koninkrijk, een plek waar lijden niet wordt weggeduwd maar omarmd.

De genezende huiden van Carmine Antonio Iacolare
Het werk van Heyvaert draagt nog altijd de geur van architectuur. Hij begon als ontwerper van gebouwen en zijn kunst bleef steeds zoeken naar een precieze verhouding van materiaal, ruimte en vorm. Zelfs wanneer hij een eenvoudige houten balk voorzag van een moer of een lepel verlijmde tot een nieuwe constructie, klonk daarin een verlangen naar orde en stilte. Hij stelde weinig eisen, behalve dat wij ons hoofd bogen om te kijken, dat wij de ernst van het kleine leerden begrijpen.
Waar Heyvaert architectuur zocht in hout, karton en stilte, zoekt Iacolare ze in het lichaam zelf. De titel Heimat aus der Ferne draagt al een spanning in zich: een thuis dat altijd op afstand blijft. Voor hem is thuis geen vaste plaats maar een huid die men meedraagt, soms soepel, soms te krap. De kunstenaar roept de toeschouwer op om naar binnen te keren, om de eigen huid te voelen terwijl men naar zijn werken kijkt. Een stuk hertengewei dat een rubber membraan doorboort. Een dunne laag kalfsleer die wordt opgerekt tot een fragiele wand. Geplette geitenhuid die zich vasthecht aan hout en metaal. Deze werken zijn geen stille fluisteringen maar eerder begrensde ademhalingen, ritmes van een lichaam dat zich toont in al zijn kwetsbaarheid. Zijn beelden lijken te vragen: waar zit jouw litteken, hoe draag jij je pijn, en waarom verberg je die?
Toch is er geen tegenstelling, maar een onverwachte harmonie tussen beide kunstenaars. Heyvaert zocht het stille gebaar, Iacolare zoekt de stille wonde. Beiden bouwen aan een ruimte waarin de blik van de toeschouwer kan vertragen. Heyvaerts postkaart met een korte zin of een klein vierkant van karton zegt hetzelfde als Iacolare’s huiden en beenderen: het gaat om aandacht waarmee wij leren kijken naar wat te klein of te broos lijkt om kunst te zijn.
Een koninkrijk van stilte en huid
In de galerij krijgen beide kunstenaars hun eigen ruimte. Het zijn immers twee solotentoonstellingen. Hun werken hangen niet samen, maar de echo van hun materiaalkeuze reist door de muren heen. In de ene ruimte ligt een houten balk van Heyvaert, eenvoudig en helder, een gebaar van stilte en precisie. In de andere kamer toont Iacolare een werk opgebouwd uit kalfsleer, olie en gewei, een object dat ademt en wankelt als een levend lichaam. Hoewel ze gescheiden zijn in ruimte, lijkt het ene object een noot te zijn en het andere een echo. Samen vormen ze een akkoord dat verder klinkt dan de tijd die hen scheidt. Het is alsof Heyvaert zachtjes knikt naar de jonge kunstenaar en hem uitnodigt verder te bouwen aan het koninkrijk dat nooit voltooid zal raken.
Het bijzondere van deze dialoog is dat deze niet hiërarchisch is. De oudere meester dicteert niet, de jongere kunstenaar imiteert niet. Er is slechts een fluistering tussen generaties. Heyvaert toont Iacolare dat eenvoud en precisie de weg kunnen openen naar een universele taal. Iacolare laat Heyvaert zien dat de weg naar waarheid ook door de wond loopt, dat de architectuur van kunst niet alleen uit hout en karton kan bestaan, maar ook uit vlees, huid en littekens.

Voor de bezoeker betekent dit dat men geen paleis binnenwandelt maar een rijk van stilte. Een koninkrijk waarin materialen spreken met een stem die tegelijk oud en nieuw is. De lepels, kartonnen vormen en briefkunst van Heyvaert herhalen hun zachte ironie. De huiden, botten en membranen van Iacolare voegen daar een rauwe intensiteit aan toe. Samen zeggen zij dat kunst nooit een afgesloten gebied is, maar een open veld waarin de meest fragiele materialen de sterkste fundamenten blijken.
Wanneer ik de tentoonstelling verlaat, blijft de zin nazinderen: ik zal een koninkrijk stichten. Het is geen belofte van macht of bezit, maar een uitnodiging om ons eigen rijk te herdenken. Niet in stenen of muren, maar in aandacht, in stilte, in het vermogen te kijken naar wat ons meestal ontgaat. Heyvaert heeft het fundament gelegd. Iacolare heeft de muren opgetrokken uit huid en bot. En wij, als bezoekers, worden deel van dit rijk telkens we onze blik scherpen, telkens we leren zien dat schoonheid niet schuilt in glans of monumentaliteit, maar in het kleine gebaar dat een leven draagt.