Al twintig jaar werkt Anouk Griffioen aan haar monumentale zwart-wit tekeningen vanuit haar atelier in een oude meisjesschool in Rotterdam. Door haar lens groeien bomen uit beton en in haar tekeningen ontstaan mythische bossen uit houtskool. In haar werk staat de veerkracht van de natuur centraal en haar vermogen om zich steeds opnieuw uit te vinden. Komend weekend opent de tentoonstelling ‘Where I End and You Begin’ bij Yellow Gallery, een voorproefje van haar solotentoonstelling die in maart 2026 in het Kröller-Müller Museum te zien zal zijn.
Griffioen observeerde landschappen in onder meer New York, Lissabon en Lagos. In elke stad waar ze komt, richt ze haar blik op het groen: “Hoe mensen het gebruiken, de geschiedenis van een park, een boomsoort of een struik, ik kan me daar eindeloos in verliezen.” Het werk van Griffioen wordt getoond samen met de sculpturen van Bram Ellens.
Waar is je atelier en kan je beschrijven hoe dat eruit ziet?
Mijn atelier is in Rotterdam in een oude meisjesschool aan de Robert Fruinstraat. Ik zit er al sinds 2005 en het is een heerlijke plek met veel licht, op loopafstand van mijn huis. Dat gemak is misschien ook de reden dat ik nooit verhuisd ben, al loop ik geregeld tegen ruimtegebrek aan. Zodra ik aan iets groots begin, is het passen en meten, iets waar ik echt niet goed in ben. Ik heb al vaker vastgezeten in het trappenhuis of een werk horizontaal moeten tekenen omdat het plafond te laag bleek.
Toen de kinderen klein waren, was het ideaal om ’s avonds nog even met de hond naar het atelier te gaan. Zo kon ik het tekenen altijd om het gezin heen plannen. Afgelopen zomer heb ik eindelijk een extra muur laten bouwen, dat had ik natuurlijk jaren eerder moeten doen. Nu past alles in stock erachter in een soort tetris-opstelling waar ik niets meer kan terugvinden, maar ik ben er dolblij mee.
Als ik een dag met je zou meelopen in het atelier, wat zou ik dan meemaken?
Ik ben meestal binnen tussen acht en half negen. De eerste handeling is de koffiemachine aanzetten. Mijn laptop gaat trouw op het bureau, maar blijft de rest van de dag dicht. Als ik mijn koffie heb, draai ik de deur op slot. De telefoon staat standaard op stil, tot grote ergernis van het gezin.
Ik werk het liefst in stilte, de hele dag. Als ik ’s avonds thuiskom, moet ik vaak weer even leren praten. Ik weet altijd precies wat ik ga doen; dat zie ik de dag ervoor al. Werken voelt nooit als ‘naar mijn werk gaan’, het hoort gewoon bij wie ik ben. Inspiratie heb ik altijd; mijn hoofd is meestal drie tekeningen verder. Nog steeds krijg ik kippenvel als een werk ineens klopt, of zich met een ander werk verbindt.
Atelierbezoeken heb ik zelden, waarschijnlijk omdat ik niet goed ben in acquisitie. Ik werk niet met een vaste galerie, dus vanuit die hoek komen geen aanvragen. Eens per jaar, tijdens het Groot Rotterdams Atelier Weekend, gaan de deuren open.
Je tekent zonder te gummen. Is dat een technische keuze of ook een filosofische houding?
Voor vlekken of vingers gebruik ik wel eens een gum, maar eigenlijk hoeft het niet. Met mijn techniek kan ik zo werken dat ik niets hoef weg te halen. Je blijft het namelijk altijd zien als je gumt. De witruimtes zijn belangrijk, het is een soort tekenen wat je niet ziet. Door iets weg te laten, wordt het soms juist zichtbaarder. Mijn werk is voor de helft kijken: lang naar het geheel blijven kijken tot ik zeker weet dat het af is.

Je werkt zowel op grote als kleinere formaten. Verandert je manier van kijken met de schaal waarop je werkt?
De grote formaten vind ik fantastisch. Het liefst sleep ik enorme panelen mijn studio in om daar maanden streepjes op te zetten. Financieel is dat ingewikkelder: ik kan alleen nieuw materiaal kopen als ik werk verkoop, dus soms moet er ook kleiner werk komen.
Op de academie zei mijn docent Arie van Geest ooit: “Als je eenmaal groot gaat, kun je nooit meer terug.” En dat klopt. Het grote gebaar past bij me. Maar tijdens openingen sta ik liever in een hoek, of thuis op de bank. Ik hoef er niet naast te staan.
In je fotografie kijk je naar de zichtbare werkelijkheid, in je tekeningen creëer je eigen landschappen. Is het moeilijk om te schakelen tussen observatie en interpretatie?
Ik denk er eigenlijk niet over na. Fotograferen voelt heel natuurlijk. Ik heb altijd mijn camera mee want je weet maar nooit. Met mobiel fotograferen vind ik helemaal niets dus ik heb altijd spijt dat ik niet even de Leica uit de tas heb getrokken. Soms fotografeer ik structuren in de natuur of een stuk onkruid als voorbereiding op tekeningen, maar vaak is de foto zelf het eindbeeld. Wat uit de camera komt is raak of mis.
Ik werk ook veel met polaroid. Ik heb een archief opgebouwd vanaf mijn achttiende. Mijn oude camera is vorig jaar kapotgegaan, maar ik heb nu een nieuwe, waar ik enorm blij mee ben. Iedere vakantie laat ik de sokken en een warme trui stiekem thuis zodat er meer polaroid film in de tas past. Ik laat mijn fotografie zelden zien, omdat ik nog zoek naar een manier om beide media - tekening en foto - gelijkwaardig te tonen. Hoe maak je een foto net zo belangrijk als een houtskooltekening van twee meter? Dat is nog een zoektocht. Dit jaar ben ik begonnen met een boek, samen met Studio Joost Grootens en uitgeverij Jap Sam Books. Het wordt een archief van mijn werk waarin fotografie en tekeningen naast elkaar staan, op dezelfde schaal.

Je hebt landschappen geobserveerd in New York, Lissabon en Lagos. Welke is je het meest bijgebleven?
New York. Ik heb er heimwee naar, het is de enige plek waar ik dat gevoel heb. Zodra ik daar uit de taxi stap, voel ik me thuis. Dat heb ik niet in Rotterdam; ik zou zo in een andere stad kunnen wonen. Maar New York blijft bijzonder: het staat altijd aan. Lopen door de straten en zitten in musea: ik hou er zo erg van. Het liefst pak ik vandaag nog het hele gezin op en verkas naar Brooklyn of Greenwich Manhattan. Amerika is bizar en zo anders dan hier in Nederland. Het is eindeloos fascinerend.
In 2024 kreeg ik de kans om bij Magnum Photos te werken aan een project over het vergroenen van de stad. Een week lang besprak ik dagelijks mijn werk met een fotograaf die ik bewonder, en op de laatste dag maakten we met een boekmaker een kloppend geheel van mijn beelden. Die week heeft me veel geleerd over mijn eigen blik. Het voelde als een kater toen het voorbij was.
Sindsdien is Life Between Buildings een voortdurend thema. In elke stad waar ik kom, kijk ik naar het groen: hoe mensen het gebruiken, de historie van een park, een boomsoort of een struik, ik kan me daar eindeloos in verliezen.

Wat trekt je aan in de spanning tussen het natuurlijke en het stedelijke, zoals bij jouw bomen die uit beton lijken te groeien?
De natuur laat zich niet bedwingen. Ik vind het prachtig wanneer een boom door het asfalt breekt of overleeft op een stukje droge grond. In New York konden bewoners via het Million Trees Project zelf een boom laten planten en daar vervolgens voor zorgen. Dat zorgt ook voor meer zorg voor de straat. In Florence steken overal cypressen boven de stad uit. Die werden vaak geplant in de tuin van een overleden familielid, om de geest van de persoon naar de hemel te begeleiden. Zulke verbanden tussen natuur en mensen raken me enorm.
Welke landschappen zou je ooit nog eens willen fotograferen?
Ik heb geen specifiek landschap in gedachten, maar ik wil graag terug naar New York om te zien hoe het Million Trees Project zich heeft ontwikkeld. Een aantal jaar geleden begon ik aan Museum of Nature, een project dat altijd in mijn achterhoofd blijft. Het idee ontstond uit een doemscenario waarin bomen alleen nog in musea bestaan, maar het groeide uit tot iets hoopvols. Een deel van de installatie staat nu bij de Erasmus Universiteit, een betonnen complex waar de natuur ineens aanwezig is. Dat contrast blijft me fascineren. Volgend jaar kan ik weer verder bouwen aan mijn ‘museum’.
Werk je aan een nieuw project of plannen voor de toekomst waar je enthousiast over bent?
Ja, mijn eerste museumsolo komt eraan. In maart 2026 opent Nu het er nog is (titel van Jochem Rotteveel) in het Kröller-Müller Museum. Alleen al het idee dat het echt gaat gebeuren voelt onwerkelijk. De tentoonstelling bij Yellow Gallery is een preview van wat komen gaat in het Kröller-Müller Museum. De tentoonstelling ontstond tijdens het werken aan mijn boek. Een boek dwingt je om alles te overzien: wie je bent, waarom je doet wat je doet. Daarbij ontdekte ik hoeveel invloed mijn vader heeft gehad op hoe ik kijk en werk. Hij fotografeerde altijd de natuur, plakte alles netjes in albums. Ik ben precies zo’n verzamelaar geworden. Een foto die vroeger bij ons thuis hing, op meerdere adressen zelfs, is het startpunt van de tentoonstelling. Ik bezocht opnieuw de plekken uit mijn jeugd waar hij fotografeerde. De tentoonstelling vertelt een verhaal over overleven en herinnering. In één van de tekeningen heb ik hem stiekem verstopt. De zoektocht bracht me ook naar de Veluwe, waar ik een groot werk maak dat als een raam naar buiten fungeert. Mijn moeder, die vaak is opgenomen geweest, keek altijd naar buiten maar mocht er niet naartoe. Dat beeld van haar bij het raam draag ik altijd mee. Misschien is dat ook waarom ik zelf naar buiten wil, de natuur in. Mijn vader wandelde om thuis te vergeten; dat vind ik een troostrijke gedachte.
