Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Ik kom uit een onderwijzersgezin met weinig speciale aandacht voor kunst of vormgeving. Mijn vader was naast zijn werk actief als kerkorganist en mijn moeder hield zich bezig met Hindelooper schilderkunst, een traditionele volksschilderkunst afkomstig uit de Friese plaats Hindeloopen. Zo gaven zij op eigen wijze hun creativiteit toch een plek. Mijn ouders kozen gezien hun beroep voor veiligheid. Dat heeft mij juist geïnspireerd om het risico juist op te zoeken en het avontuur niet te schuwen. Daardoor heb ik de keuzes gemaakt die mij hebben gebracht waar ik nu ben. Als iets me raakt verdiep ik me daarin, investeer ik er ook graag in. Ongeacht de uitkomst.
Hoe bent u in aanraking gekomen met de kunstwereld?
Al op jonge leeftijd had ik een buitengewone interesse in strips en illustraties. Stripboeken vormden voor mij een wereld waar ik als kind urenlang in kon verdwalen. Ik was gefascineerd door de techniek, de lijnen en de kleuren. Het verhaal kwam voor mij op de tweede plek. Tot op de dag van vandaag kan ik niet thuisbrengen wat deze passie in eerste instantie heeft aangewakkerd. Als kind zocht ik de wereld van illustratie steeds actiever op. Bij Keith Haring – die destijds met Hans Sonnenberg van Galerie Delta in Rotterdam werkte – ging ik handtekeningen halen. Die voorzag hij steevast van een tekening. Hoe langer ons gesprekje, hoe groter de tekening die ik mee naar huis kon nemen.
Rond mijn twaalfde levensjaar werd de deur naar de kunstwereld voor mij geopend. Op school bespraken we het werk van Karel Appel. Veel kinderen moesten lachen, omdat het zo anders was dan wat we gewend waren van kunst. Voor mij ging op dat moment het licht aan. Ik vond het heel inspirerend om iemand zo vrij en onconventioneel te werk te zien gaan. Het werk van Karel Appel schudde mij wakker. Het is maar zelden dat kunst dat zo indringend doet en daarom des te bijzonder.
Niet veel later werd mijn liefde voor kunst verder gevoed door een tentoonstelling van David Hockney in Museum Boijmans van Beuningen. Hier kwamen mijn liefde voor de techniek van illustratie samen met de wereld van kunst. Niet veel later kreeg ik steeds meer belangstelling voor de inhoud en raakte ik geïntrigeerd door het werk van Rob Scholte en Eugène Brands. Gek genoeg is uitgerekend Brands een kunstenaar die ik maar moeilijk met woorden kan omschrijven. Hij werkte met het idee dat alles vloeit en vergankelijk is, Brands kan ik alleen maar zien door te voelen.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
In 1994 startte ik als zelfstandig grafisch ontwerper. In die tijd gebruikte ik een substantieel deel van de winst die ik maakte om kunst en design te kopen. Mijn onderneming bouwde zich uit tot een serieus grafisch ontwerpbureau en er ontstond voor ruimtelijk werk een samenwerking met Piet Hein Eek. Toen ik zijn ‘Klassieke kast in sloophout’ voor het eerst zag, dacht ik: dit is de kunst van de toekomst. In de tijd waren kunst en design nog twee vreemden voor elkaar. Kunst is niet functioneel en daarom kon iets met functie nooit kunst zijn. Intussen loopt deze samenwerking al twintig jaar en is Dutch Design een bekend begrip. Voor mij was de combinatie van toegepaste en autonome kunst altijd heel logisch. Ik werkte destijds in een ruimte die zich goed leende als galerie. Zonder dat ik het doorhad, stond ik met mensen te praten over wat kunst betekende en voor ik het wist wilden ze de werken bij me kopen. De galerie nam een vlucht en tegelijkertijd verplaatste de wereld van het grafisch ontwerp zich steeds meer naar online uitingen. Dat was een ontwikkeling die niet bij me paste en ik besloot me daarom helemaal te focussen op de galerie. Grafisch ontwerp ben ik blijven gebruiken om de galerie nog completer te maken; met de boeken die ik uitgeef, de uitnodigingen, affiches, en de publicaties probeer ik tentoonstellingen te definiëren en vast te leggen.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
De galerie is de reflectie van mijn persoonlijke smaak, wat tezamen een verzameling van bijzonderheden met zich meebrengt. Voor veel mensen is dit hoe zij de galerie ervaren. Met een haastige blik is er weinig samenhang, maar eenmaal binnen is het een wonderlijke samenkomst van verschillende disciplines: van schilderkunst tot tekeningen, van keramiek tot Dutch Design, van illustratie tot poëzie. Al deze verschillende kunstvormen hebben gemeen dat ik er heilig in geloof dat zij van zo’n kwaliteit zijn dat zij de aandacht van het oog verdienen. Het meest trots ben ik op het feit dat ik Armando jaren heb mogen vertegenwoordigen en dat ik de rechten in bezit heb van zijn belangrijkste roman: De straat en het struikgewas. Armando had niet de gewoonte zijn werken uit te leggen, maar een ieder die vragen had, verwees hij naar deze roman. Daarin lagen volgens hem de antwoorden verborgen.
Het tweede aspect dat het profiel van de galerie bepaalt, bevindt zich achter de schermen. Ik werk samen met een team van vakmensen die stuk voor stuk de hoogste kwaliteit afleveren. Dankzij deze kritische vormgevers, kundige drukkers, Mertens als inlijster en onze vaste fotograaf, opereert de galerie altijd op de manier zoals ik die voor ogen heb.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Als galeriehouder ben je nauw betrokken bij de kunstenaar en het ontstaan van het werk. Het zijn de vele schilderijen die ik heb zien ontstaan, de wekelijkse atelierbezoeken, de interactie die mij iedere dag inspireert om tot het uiterste gaan voor zowel de galerie als de kunstenaars waarmee ik samenwerk. Dat uit zich op verschillende manieren. De boeken die we uitgeven en tentoonstellingen die we maken zorgen ervoor dat we archieven kunnen inzien en inhoudelijke gesprekken kunnen blijven voeren met kunstenaars, schrijvers, verzamelaars, critici en vormgevers. Maar ook het opperen en uitwerken van ideeën. Heel soms vervagen zelfs de grenzen tussen de kunstenaar en galeriehouder. Die momenten zijn voor mij extra bijzonder; telkens weer die intellectuele uitdaging. Goede voorbeelden daarvan zijn de vele projecten met Klaas Gubbels, de buitenbeelden en wandkleden die ik met Kamagurka uitgeef, en hoe ik James Aldridge de ruimte gaf om een acht meter lang schilderij tentoon te stellen. Soms manifesteert de invloed op iemands werk zich subtieler. Ooit gaf ik een kunstenaar die ik vertegenwoordigde een verjaardagscadeau: een houten kist tot aan de nok toe gevuld met de mooiste potloden. Vanaf dat moment zag je de tekeningen van die kunstenaar uitdrukkelijk veranderen.
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
Mijn galerie en ik als persoon zijn samen één. Daarom vind ik het fijn om op de momenten dat ik niet met de galerie bezig ben op zoek te gaan naar de plekken die me verrassen of die ik eigenlijk maar moeilijk kan begrijpen; dat kan de planologie zijn, galeries, restaurants, projectruimtes of uitzonderlijke boekwinkels in bijvoorbeeld België, Duitsland, Parijs en Azië. Datgene dat zo ver van mij afstaat, dat ik niet goed weet wat ik er mee aan moet. Het ongrijpbare trekt me aan. Over het algemeen zijn ze over de grens beter in staat me te verrassen. Maar dat komt misschien ook omdat ik daar losser ben van Rotterdam en mijn galerie; kan ik even vrij nemen van mezelf en me laten prikkelen door nieuwe invloeden.
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
In de galerie is alles precies zoals het heeft moeten zijn. Ik geloof er in dat als je gaat staan voor hetgeen waar je waarde aan hecht, de juiste mensen zich vanzelf aandienen. De geschiedenis van mijn galerie is daar het bewijs van. De samenwerkingen met de eerder genoemde Piet Hein Eek, Klaas Gubbels, Armando, Thé Tjong-Khing, Helen Frik, James Aldridge, Hans Hovy en Kamagurka liggen me na aan het hart. Maarten Baas is weer terug, met zijn Clay objecten. De groep kunstenaars die we door de jaren heen om ons heen hebben kunnen verzamelen, zijn precies de mensen die bij de galerie horen. Zo heeft het moeten zijn. Ik ben ontzettend blij met de samenwerkingen met de foundations van Eugène Brands en Armando. Binnenkort kunnen we hier nog een samenwerking met een foundation van een ultieme kunstenaar aan toevoegen. Daarmee komt een langgekoesterde wens uit. Ik ben blij te kunnen zeggen dat veel van mijn doelen zijn bereikt.
Dit geeft de galerie de vrijheid om keuzes te maken met de toekomst in het vizier, en open te staan voor een nieuwe manier van aanpakken. De tijd zal leren welke kant we opgaan. Hoe dan ook zal ik mij laten leiden door mijn intuïtie, zoals ik dat altijd heb gedaan.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
Door de jaren heen ben ik steeds vrijer gaan werken. Ik was vroeg met het introduceren van Dutch Design en dit kwam me met name vanuit de kunstwereld op veel kritiek te staan: de samenvoeging van autonome en toegepaste kunst was hoogst ongebruikelijk. Tot op de dag van vandaag vind ik dat een interessante combinatie en is het – in tegenstelling van wat sommige collega’s denken – helemaal geen commerciële keuze. Al vrij snel begonnen Nederlandse en buitenlandse musea bij me aan te kopen en na verloop van tijd ebde de kritiek langzaam weg. Ik heb er altijd voor gekozen te volgen waarin ik geloof, maar in die begindagen spookte het wel eens door mijn hoofd wat anderen zouden vinden. De ironie is dat de grootste criticasters de mensen zijn die nog nooit een stap in de galerie hebben gezet. In de loop de jaren heb ik steeds meer mogen genieten van alle bezoekers en bijzondere samenwerkingen. De vraag wat een ander ervan vindt, komt niet meer in me op.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Alle kunstenaars die ik vertegenwoordig kennen een plek in mijn persoonlijke verzameling. Van Eugène Brands zijn alle periodes en alle thema’s aanwezig en Armando is vertegenwoordigd in zijn schilderijen, tekeningen, bronzen en handschriften. Het tien meter lange ‘Cold Mouth Prayer’ van James Aldridge hing jarenlang in het restaurant van de Tate Modern in Londen. Inmiddels heeft dit een ruime plek verworven aan een van mijn wanden. De twintig jaar lange samenwerking met Piet Hein Eek is vertegenwoordigd door een weergaloze, meters hoge oude ramenkast. De stoel van Maarten Baas representeert onze eerste expositie uit 2006. Thé Tjong-Khing bracht al zijn gepubliceerde tekeningen onder in het Literatuurmuseum, op één na; die schonk hij mij. In mijn persoonlijke verzameling richt ik mij op buitenbeentjes, sleutelwerken; mijn persoonlijke verhalen bij het werken. De manier waarop ik altijd hoop dat mijn klanten ook zo verzamelen. Bij ons – naar ik nu weet – laatste bezoek in Potsdam bij Armando kocht ik zijn laatste werken. Momenteel werkt Klaas Gubbels aan een buitenbeeld op het dak van mijn huis boven de galerie, dat alleen te zien zal zijn vanaf de hoge gebouwen rondom en vanaf het Depot van Boijmans. De vroege installatie van Studio Drift zat helaas verankerd aan de muur van mijn vorige huis. Het is daar achtergebleven. Ik heb een enorme collectie poëzie, wat de kunst- en designcollectie wonderlijk verrijkt.
Naast de bovenstaande kunstenaars bezit ik werk van onder andere David Shrigley, Wim Wenders, Rob Scholte, Dick Bruna, Anton Corbijn, Hergé en Marlene Dumas. Al deze werken hebben voor mij hetzelfde effect als Karel Appel ooit op mij had als kind. Hun aantrekkingskracht is onontkoombaar. Ze schudden je wakker. Als ik ze zie, gaat het licht aan.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
Corona heeft mij de mogelijkheid gegeven om op alle vlakken te werken op een manier die bij mij past. In 2017 organiseerden we een opening waarbij de opkomst door het bloedhete weer tegen viel. Slechts een dertigtal belangstellenden had zich verzameld. De avond resulteerde in een uitgebreid diner in Hotel New York met alle aanwezigen. Normaliter zou ik de foto’s van een opening terugkijken en me verbazen over iedereen die aanwezig was geweest, op foto was vastgelegd of toch door een onbekende reden aan mij voorbij was gegaan. Deze keer kon ik me echter ieder detail van ieder gesprek de volgende dag herinneren. Het werd een van mijn best verkopende tentoonstelling ooit. Misschien wel daarom!
Deze ervaring leerde me dat succes plaatsvindt in intimiteit en het gaf me het laatste zetje om mijn manier van werken om te gooien. Van donderdag tot en met zaterdag zijn we geopend voor publiek, maar met vaste/potentiële klanten maak ik liever een afspraak. Zo kunnen we voor iedereen de tijd en aandacht vrijmaken waar we zelf zo veel waarde aan hechten.
Het idee van werken vanuit rust en intimiteit begon dus al in 2017, maar Corona heeft er voor gezorgd dat we dit nog verder zijn gaan uitbreiden. In een situatie van lockdowns en gedwongen digitalisering was het voor veel galeries aantrekkelijk om nieuwe digitale projecten op te zetten. Daar hebben we niet voor gekozen. We hebben deze periode van stilte gebruikt om te reflecteren en de galerie opnieuw richting te geven. De banden met onze kunstenaars hebben we geïntensiveerd. Eindelijk hadden we tijd voor alle ideeën die normaal op de plank blijven liggen.
We leven in een tijd waarin alles zich steeds vluchtiger en meer online afspeelt. Het is mijn geloof dat degenen die juist nu durven om stil te staan, tijd en ruimte durven te nemen, degenen zullen zijn die de meeste impact zullen maken.