Normaal gesproken zou een beknopte biografie volstaan voor een kunstenaar die zo kortgeleden van de academie kwam. Bij schilder Sam Andrea (Amsterdam, 1991) zou er dan staan dat hij in 2018 afstudeerde aan de KABK en daarvoor leerde tekenen bij kunstenaar Frans Franciscus.
Hoe recent Andrea ook is afgestudeerd, een dergelijke biografie doet hem geen recht. Om te beginnen was Andrea de enige van zijn lichting die met penseel op doek werkt en werd door docenten voor romantisch anachronisme versleten. Voor Andrea is werken met een kwast op een canvas echter een noodzakelijk mentaal en fysiek gevecht. “Als het geen gevecht zou zijn, zou er ook niks aan zijn.”
Deze houding is tekenend voor Andrea’s wereldbeeld: hij heeft weinig op met het neoliberalisme en de voortschrijdende gentrificatie, noch met gelikte Instagram-posts of gepolijste internetkunst. Volgens Andrea zijn we door die netheid het contact met onszelf verloren en is het zaak onze lelijke, duistere kant te accepteren om onszelf te vinden en om te kunnen zien wat mooi is. Die duistere kant bestaat uit zelfdestructie, geweld en seks. Juist deze dierlijke driften hebben een prominente plek in Andrea’s werk.
Hoewel Andrea’s werk figuratief is en doorspekt met autobiografische elementen, verleent zijn tot oerdriften uitgebeend wereldbeeld zijn werk een bijna fysieke lading met universele herkenbaarheid. Om tot die kern te komen zoekt Andrea, vaak samen met zijn muze, half-oom-stuntman Jef, al dan niet bewust extreme situaties of de zelfkant van de maatschappij op. Andrea put voor zijn werk uit auto-ongelukken en drankgelagen en uit de boks- en seksfeesten die hij organiseert onder de titel Sexy Violence.