Het werk van Frank Halmans (1963) speelt zich af in het grensgebied tussen waken en slapen. In het sluimergebied van staren, wegdromen en mijmeren. Het is het gebied waar de rijkdom van de ruimte in het hoofd optimaal benut kan worden. In veel van zijn werken komen alledaagse gebruiksvoorwerpen en onderdelen van architectuur voor. De functie of de vorm hiervan kan aanleiding zijn tot een overdrijving of betekenisverdraaiing. Soms nemen de voorwerpen zelfs menselijke eigenschappen over en lijken ze bezield te zijn met een eigen wil. Ondanks deze thematiek van het vluchtige en ongrijpbare zijn Halmans’ beelden soms zeer lijfelijk aanwezig. Het zijn dan ook concrete plekken of vertrekpunten. Ze zijn het fysieke beginpunt van een mentale omzwerving.