Melle Daamen alias ‘Kunstpaus op gymschoenen’ (Marcel Wiegman in het Parool), heeft een grote staat van dienst in de Nederlandse kunstwereld. Zo was hij oprichtingsdirecteur van de Mondriaan Stichting, directeur van Stadsschouwburg Amsterdam en van Theater Rotterdam. Waar Melle is, is plek voor vernieuwing en voor oorspronkelijke ideeën en opvattingen. Zo houdt hij niet van (Amsterdamse) braafpraat en evenmin van ‘l’art pour l’art’. ‘Kunst zonder publiek blijft een in zichzelf gekeerd ding dat niet communiceert’, aldus Melle. Hij mag graag tegen heilige huisjes schoppen zolang de sfeer maar goed blijft en het maatschappelijk belang voorop staat. Hij was acht jaar Kroonlid van de Raad voor Cultuur, publiceert geregeld in NRC-Handelsblad en is lid van het Europees Cultureel Parlement. Volgens Melle is kunst geen eenduidig plaatje: ‘Bij goede kunst is er werk aan de winkel.’
De boeiendste periode in de beeldende kunst ligt wat mijn betreft in het begin van de vorige eeuw. Kunstenaars worstelden tussen figuratief en abstract. Ze waren de uitvinders van het fenomeen dat abstractie net zo veel zeggingskracht kan hebben als figuratie. Kunstenaars als Picasso, Picabia, Brancusi, Malewitz, Matisse en Mondriaan gingen - naar het lijkt - moeiteloos over van het één naar het ander. Hun oeuvre wordt niet beheerst door een ontwikkeling van figuratief naar abstract. Het ging hen om de expressie van iets dat de ene keer figuratief uitpakte en de andere keer abstract, of iets er tussenin. Zoals het ‘ei’ van Brancusi - dat deel uitmaakt van de collectie van het Kröller-Möller Museum - versus zijn langgerekte portretten in brons die zowat in elk museum voor moderne kunst te vinden zijn. Die worsteling tussen figuratief en abstract zie je nog steeds in het werk van sommige hedendaagse kunstenaars, ook in Nederland.