Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Mijn moeder zong in het kerkkoor, zelf heb ik in het meisjeskoor van de kerk gezongen. Ik kende de Matthäus Passion uit mijn hoofd in een Nederlandse vertaling. Ook veel gregoriaanse gezangen, omdat we mochten zingen bij hoogmissen, bruiloften en begrafenissen en met Kerstnacht. Vanwege mijn onstuimige gedrag (vloeken in de kerk, zoiets) ben ik geschorst. Op de middelbare school zijn we een keer naar een uitvoering van Het Zwanenmeer van Tsjaikovski geweest. Schilderijen kende ik vooral uit geschiedenisboeken, waarin schilderijen van Rembrandt en Jan Steen als illustratie gebruikt werden om een tijdsbeeld of gebeurtenis aanschouwelijk te maken. Dat was het wel zo’n beetje…
Hoe bent u in aanraking gekomen met de kunstwereld?
Op de kweekschool bij de Fraters van Zwijssen hebben we een semester het vak ‘Kunstgeschiedenis’ gekregen, in het kader van de algemene ontwikkeling van ons, de kwekelingen. Het vak werd gegeven in een verduisterd lokaal, en de docent projecteerde met een beamer afbeeldingen op de muur. Dat begon natuurlijk met de oudheid, daarna de middeleeuwen, en toen de renaissance. Het kwam allemaal niet erg over bij een groep matig geïnteresseerde pubers. Honderden afbeeldingen kwamen voorbij, voor mij ging er een wereld open, maar de rest van de groep zat wat te zieken in het donker. Toen ging hij over op het naakt. Hij liet de welige naakten van Rubens zien en de Geboorte van Venus van Botticelli, het perfecte lijf van de David van Michelangelo. Hiermee wist hij de aandacht van de groep gelukkig wèl vast te houden, en kwam het enthousiasme van de docent beter tot zijn recht. Maar het moment dat voor mij hét moment was dat bepalend werd voor de rest van mijn leven, was toen de docent een foto van De drie gratiën van Peter Paul Rubens projecteerde en voor het werk begon te springen van enthousiasme en met vlakke hand op de billen van de middelste vrouw begon te meppen: wat een vleesuitdrukking, wat een realistische billen, wat een prachtige vrouw! Het geluid van zijn klappen op de muur klonk echt als het kletsen van een klap op vlees.
In een flits drong het tot me door dat je de wereld op veel verschillende manieren kunt bekijken, ervaren. Wat de een mooi en interessant vindt, kan de ander niet boeien, of vind iemand anders juist lelijk. En hoe betrekkelijk dat is, dat je – door zelf anders te kijken – je open te stellen voor wat je ziet, je jezelf kunt verrijken. En dat kunstenaars dat kunnen laten gebeuren.
Ik wist dat de docent kunstgeschiedenis regelmatig in een bepaalde kroeg te vinden was. Ik ben vaste klant geworden in die kroeg waar inderdaad de ‘culturele elite van Tilburg’ kwam, en heb daar vele uren doorgebracht met het verruimen van mijn blik op de wereld.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
In 2008 – we hadden te kampen met een diepe economische depressie – sloten de drie galeries die mijn man, Kees de Vries, vertegenwoordigden. Niet alleen hij raakte zijn presentatie platforms kwijt, ook veel kunstenaars uit onze vrienden- en kennissenkring. Ik zat in die periode een beetje aan te rommelen met wat kleine baantjes. ‘Hoe moeilijk kan het zijn,’ dacht ik, ‘om zelf kunst te verkopen?’ We wonen in een huis met vier verdiepingen, op de bovenste verdieping bevond zich het atelier van Kees. Dus hebben we zijn spullen in een hoek geschoven, onze eigen kunst van de muur gehaald en het hele huis volgehangen met kunst van hem en een van onze vrienden. Gelukkig had Kees zo goed mogelijk geprobeerd om een klantenbestand bij te houden. Die kregen allemaal een uitnodiging, plus de mensen uit ons sociale netwerk. We gingen flyeren in panden met lekker veel brievenbussen, dat schoot tenminste op, en bij de uitgang van kunstbeurzen. Dan werden we door boze managers van de beurzen weggejaagd. Een paar klanten heb ik hieraan overgehouden, die dit echt heel tof vonden. Het concept werd dat de kunstenaars die kwamen exposeren, zelf ook actief hun netwerk zouden uitnodigen. Om dat te stimuleren kregen ze een percentage van de verkochte kunst als een van hun relaties iets kocht. Zelf hielden we ook een klein percentage in om de kosten te dekken. Met soms wel tien kunstenaars per expositie werden de openingen geweldige happenings met 200–300 mensen, uitschieters naar 500.
We hielden de openingen verspreid over twee dagen, anders paste het allemaal niet in ons huis. Ik stond met mijn dochter en haar vriendinnen een dag van tevoren al hapjes te maken. Het was een reuze gezellige tijd, maar we konden er niet van leven. En het was ook behoorlijk enerverend om elke zes weken je hele huis opnieuw in te richten, al die gaten in de muren te vullen en bij te werken, steeds weer een grote groep kunstenaars te zoeken die bij elkaar pasten, want de exposities moesten wel een samenhangend verhaal te vertellen hebben. In 2014 hebben we dan de knoop doorgehakt en zijn we een serieuze galerie begonnen: Galerie Franzis Engels was geboren.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
Dat is heel moeilijk te beschrijven. Het gekke is dat mijn klanten zeggen dat ze mijn stand op een beurs altijd al van verre herkennen. Ik kreeg oneliners te horen als: ‘helder concept’, ‘zorgvuldige presentatie’, ‘elk werk komt even mooi uit’ en ‘licht en toegankelijk’.
In de loop van de jaren heb ik het aanbod wel veranderd, dat is zo gegroeid. Ik kies de kunstenaars en de kunst waar ikzelf op een bepaald moment enthousiast, vaak ook hebberig van wordt. Soms raakt een werk me dat ik zie op een graduate show of ergens anders, maar voelt het niet als ‘eigen’. Dan volg ik zo’n kunstenaar totdat het kwartje bij mij valt. Dat kan dan aan het werk liggen, maar evengoed aan mijn eigen ontwikkeling. Het profiel van mijn galerie is eigenlijk een afspiegeling van mijzelf, en bij elke ontmoeting groei ik weer.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Eigenlijk het hele proces; van een eerste ontmoeting met een kunstenaar tot en met het ophangen van een verkocht werk bij een klant. Een klant heeft me wel eens verteld: ‘Jullie zijn veruit de klantvriendelijkste galerie die ik ken.’ Hierbij doelde hij op mij en mijn partner die altijd meegaat bij het wegbrengen van werk om te helpen met ophangen/opbouwen. Maar een hoogtepunt is toch wel het vinden van een nieuwe kunstenaar waar ik enthousiast van wordt, en dat het dan bij de eerste kennismaking al blijkt te klikken. Die ervaring van een creatieve geest die zijn of haar ideeën, gedachten, persoonlijkheid met me deelt. Dat voelt zo rijk!
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
Geen. Ik heb wel eens samengewerkt met galeries in het buitenland, maar dat liep op niets uit. Dat klinkt misschien een beetje elitair, en dat is het ook, maar kunst is voor mij zoveel meer. We leven in de galerie, de galerie leeft in ons. En dat is toch anders dan een galerie buitenshuis.
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
Ik heb wel eens gedroomd over een galerie waarin ik mijn iconen kan verkopen (ook omdat ik ze dan voor galerieprijzen voor onze eigen collectie kan kopen, dat scheelt toch wel). Voor de lockdown was ik met Joana Vasconcelos in gesprek om haar te vertegenwoordigen in Nederland en België. Maar dan praat je met een manager (leuk mens, daar niet van, maar toch). En je moet naar Portugal om werk uit te zoeken. Transporten heen en weer. Je stuurt werk dat niet verkocht is ook niet meteen weer retour, dus je zit met opslag. Werken met kunstenaars van dat kaliber kun je eigenlijk niet met een eenpersoons galerie. En ik wil wel groeien in kwaliteit, maar geen mensen in dienst nemen. Zoals het nu gaat ben ik bijzonder gelukkig met mijn galerie. Ik heb wel een paar kunstenaars in Nederland op mijn netvlies, maar die zitten al bij goede galeries.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
Ik zie een op- en neergaande lijn waarin de kunstenaars mobieler zijn geworden. Het was lange tijd gebruikelijk dat een kunstenaar vast zat aan een paar galeries. Soms zelfs aan één galerie. Dat zie je nog wel bij de topgaleries. Maar veel kunstenaars wilden dat niet meer, ze zoeken zelf hun weg via internet en zijn ook makkelijker te vinden. Maar de laatste twee à drie jaar heb ik het gevoel dat kunstenaars weer graag wat meer vastigheid hebben.
Voor je vaste kunstenaars ben je bereid te investeren in beurzen, documentatie, regelmatige exposities. Vaste kunstenaars probeer je te begeleiden bij opdrachten, het schrijven van documentatie, aandacht vragen in de pers en bij collecties. Dat levert toch veel meerwaarde op. Buiten het galeriewezen zijn er momenteel ook een groeiend aantal platforms waar kunst getoond wordt. Dat is een leuke ontwikkeling, omdat op die plaatsen vaak heel spannend werk gepresenteerd wordt en het maakt kunstenaars minder afhankelijk van galeries met hun wat beperktere presentatiemogelijkheden.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Vooral van de kunstenaars waar ik zelf mee werk. Momenteel staan de werken van Romee van Oers en Frederique Jonker bovenaan onze wensenlijst. Jammer genoeg kan ik echt geen plek bedenken om ze op te hangen. Dat kost wel hoofdbrekers. Soms kopen we ook werk van andere kunstenaars. Zo heb ik op de Kunstrai een nogal kitscherige zwarte spiegel gekocht van Bernard Heesen bij Jan van Hoof (lijkt me mooi op de WC in plaats van een echte spiegel).
Voordat we een galerie hadden, kochten we bijna altijd kunst via de galeries die Kees vertegenwoordigden, of bij vrienden. We zijn niet echt verzamelaars met een bepaalde lijn. Als iets ons aanspreekt, kopen we het voor het eerstvolgende cadeau-moment. En die zijn altijd te vinden.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
Nou, niet zozeer de kunstwereld alswel mijn eigen galerie. We waren altijd al erg bezig met onze ‘ecologische footprint’ (geen verre vakantiereizen, geen stedentrips en vliegreisjes anders dan voor werk, vegetarisch eten, duurzame kleding). Tijdens de Corona-periode heb ik meer tijd genomen om over het milieu te lezen. En ben me nog bewuster geworden van de uitputting van de aarde en de haast onontkoombare pandemieën die ons nog te wachten staan. Ik wil daar minimaal aan bijdragen (maar toch wel lekker blijven leven en werken, vandaar dat minimaal). Vandaar dat ik stap voor stap afscheid heb genomen van bijna alle buitenlandse kunstenaars waar ik mee werkte. Alleen Ulrich Haug blijft over, omdat ik daar al een afspraak mee had gemaakt. Ook het deelnemen aan buitenlandse beurzen zal ik nog maar sporadisch doen.
En deze geluiden hoor ik bij meer galeries: moeten we wel de hele wereld over vliegen met onze kunst? Moeten we wel zo speuren naar buitenlands talent? Ik zou niet graag museumexposities missen met interessante internationale kunstenaars, en er zijn ook een paar galeries die echt vast moeten houden aan hun internationale programma om een interessant aanbod in Nederland te hebben, maar voor mezelf zoek ik het vooralsnog wat dichter bij huis.