Conceptuele fotografie wordt vaak omschreven als afstandelijk en humorloos. Dat het ook anders kan bewees Inge Meijer twee jaar terug met The Plant Collection, een overzicht van de planten die tussen 1945 en 1983 in het Stedelijk Museum op zaal stonden. Een lichtvoetig onderwerp, waarachter een eerbetoon schuilgaat voor de man die deze collectie jarenlang in stilte verzorgde. Voor Nothing is Something to be Seen stuitte Meijer op een vergelijkbaar verhaal en raakt daarmee aan een wezenlijk thema dat zelden wordt aangestipt: klassenverschillen.
Nothing is Something to be Seen is de tweede solotentoonstelling van Inge Meijer (NL, 1986) bij Akinci. Ze studeerde Fine Art aan ArtEZ in Arnhem. In 2017 voltooide ze haar residentie aan de Rijksakademie in Amsterdam, waar ze opviel met haar films en installaties waarin ze veel aandacht heeft voor de ongemakkelijke relatie tussen de mens en zijn omgeving. Ogenschijnlijk richt Meijer zich op de kleine dingen en de dagelijkse handelingen waarmee we onze zorgen, onze dromen en verlangens uiten en onze illusies koesteren. Haar werk is tentoongesteld in binnen- en buitenland en haar publicatie, The Plant Collection, werd in 2020 geselecteerd voor de Best Verzorgde Boeken.
Vivero ambulante
De kiem voor Nothing is Something to be Seen werd gelegd in 2018. Tijdens een artist-in-residency in Colombia maakte Meijer kennis met het fenomeen vivero ambulante. Door de straten van Medellín reed een man, Duván Antonio Ramírez, die zijn auto aan de buitenkant bekleedt met zijn handelswaar, planten. “Zo’n rijdende berg planten stemde mij vrolijk en bij thuiskomst keek ik interviews met lokale media terug”, zegt Inge Meijer aan de telefoon. “Ramírez bleek dit dagelijks te doen en hij kweekt daarnaast zijn eigen planten op het dak van zijn woning. Zijn idee om de buitenkant van zijn auto te gebruiken was niet alleen een praktische vondst, maar leverde ook een heel mooi beeld op.”
Typerend voor Meijers werkwijze is dat ze via-via contact opnam met Ramírez om hem te vragen naar zijn werkwijze. “Je zoekt contact om het werk beter te begrijpen en je ertoe te kunnen verhouden. Dat was overigens lastig vanwege de pandemie.” Eerder leerde Meijer de dochter van de verzorger van The Plant Collection, de heer Van der Ham, kennen. Hetzelfde zou gebeuren in Beetsterzwaag waar ze afgelopen zomer een residency in Kunsthuis SYB had.
Community Garden
“Het beeld van een tuinauto liet me niet meer los, dat is doorgaans een goed criterium om ergens een werk over te maken.” Het idee vertaalde zich in het Community Garden project waarvoor Meijer in Beetsterzwaag (Friesland) verbleef. Ze deed er onderzoek naar de vraag hoe we de publieke ruimte – die nu vaak gereserveerd is voor auto’s – kunnen inzetten voor tuinen waar iedereen gebruik van kan maken.
Ook zou Meijer assisteren in de Tropische Kas van het uitgestorven adellijke geslacht Lycklama à Nijeholt. De kas wordt inmiddels gerund door lokale vrijwilligers. Vooraf zei ze daarover: “Door mee te werken met de groengroep, bakploeg en watergevers van de Tropische Kas wilde ik leren over de planten en het functioneren van deze gemeenschap”. Een ervaring die zou bijdragen aan het ontwerpen van de Community Garden.
De Tropische Kas
Beetsterzwaag is een kleine dorpsgemeenschap waarbinnen adellijke families veel zeggenschap hadden en waarvan de boeren in de omgevingen al generaties hun land pachtten. “Er was veel adel in de omgeving, dat is te zien en te voelen,” aldus Meijer. De Tropische Kas dateert uit 1869 en is een uiting van die machtsverhoudingen. “Als de leden van de adellijke familie op huwelijksreis gingen, namen ze zaden van exotische planten mee terug. Die zaden waren indertijd echt exclusief; daar kon je niet zomaar aan komen, zoals vandaag de dag”.
Op haar tweede dag in de Tropische Kas raakte Meijer in gesprek met een vrijwilliger die zich heel bescheiden opstelde. Ze bleek de dochter te zijn van de heer Hemminga, de man die als twaalfjarige jongen als tuinman in dienst kwam bij de adellijke familie en zijn hele leven voor de planten heeft gezorgd. Door zijn toewijding groeiden en bloeiden de planten. “Ik was erdoor geraakt”, zegt Meijer. Net als meneer Van der Ham in Amsterdam, was meneer Hemminga de stille kracht achter het succes waarvoor hij weinig erkenning kreeg. Meijer ziet hier een parallel met planten zelf. Ze zijn heel dienstbaar maar staan in een lagere rang waardoor ze vaak niet opgemerkt worden, terwijl we er zo afhankelijk van zijn.
De vraag die zich aandiende was: hoe vertel je dit verhaal? Het deed Meijer denken aan een uitspraak van de Libanese kunstenaar Walid Raad, Nothing is Something to be Seen, waar de tentoonstelling haar naam aan ontleent. Wat is niks, vroeg ze zich af, en wie bepaalt dat eigenlijk? “Klassenverschillen werken door. Het zit in alles, in je lichaam en in de plaats die je inneemt in een gemeenschap. Het werk van de heer Hemminga is iets waar je aan voorbij kan gaan. Iets wat niet iedereen zal opmerken. Als kunstenaar ben je in de gelegenheid waarde toe te kennen en recht te doen aan iets.” Meijer besloot archieffoto’s van de planten die Hemminga verzorgde te zeefdrukken op katoenen zakdoeken uit zijn nalatenschap en aan waslijnen te hangen in de galerie.