Tot en met 23 oktober kun je in de Hazenstraat-space van Bildhalle de solotentoonstelling ‘Terra Incognita’ (‘Onbekend Land’) zien van de Nederlandse fotograaf Ilona Langbroek.
We hebben het nog steeds te makkelijk over eufemistische woorden als ‘inmenging’ als we het hebben over ons koloniale verleden in het huidige Indonesië. Na de Tweede Wereldoorlog, een onderwerp dat we wél uitgebreid behandelen in de schoolbanken en de bioscoop, vluchten 300.000 mensen vanuit Indonesië naar Nederland. Veel van hen vertrokken tijdens, en direct na, de Indonesische Onafhankelijkheidsoorlog, die zijn startschot vond in de capitulatie van Japan in augustus 1945. De oorlog eindigde in december 1949 met de onafhankelijkheid van Indonesië. Deze vluchtelingen vormden een diverse groep en bereikten Nederland na lange, barre boottochten. Ze kregen hier maar zelden een warm welkom. Een deel van hen werd zelfs opgevangen in barakkenkampen, die een paar jaar daarvoor nog gebruikt waren om Nederlandse Joden op te sluiten. Anderen werden opgevangen in contractpensions, waar ze vaak met velen een kleine zolderkamer deelden.
Één van deze vluchtelingen was de oma van de Nederlandse fotograaf Ilona Langbroek. In een reeks werken die nu te zien zijn in de galerie visualiseert Langbroek de herinneringen die ze aan haar oma heeft. Tegelijkertijd deed ze ook onderzoek naar haar persoonlijke geschiedenis. Ze interviewde de eerste generatie die naar Nederland kwam, bekeek oude fotoalbums en las Indonesische literatuur in een poging om dichter bij haar familieverleden te komen. Het resultaat is een reeks poëtische, metaforische en gestileerde foto’s die lijken te verwijzen naar klassieke schildertechnieken als clair-obscur. Toch schuilt er onder het oppervlak ook een diepe pijn, geïllustreerd door de titel van de reeks waarmee ze in 2019 cum laude afstudeerde: ‘Silent Loss’, een visualisering van onverwerkt verlies.
Langbroek: “Ik ben de kleindochter van een Chinees-Indonesische vrouw en een Nederlandse KNIL-soldaat, die elkaar voor de oorlog in Nederlands-Indië hebben ontmoet. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte mijn grootmoeder als verpleegster in een malariakliniek. Mijn grootvader werd als krijgsgevangene te werk gesteld aan de Dodenspoorlijn, ook wel bekend als de Birmaspoorweg. Toen de Birmaspoorlijn klaar was, werd hij per schip vervoerd naar een werkkamp in Japan, waar hij vastzat tot de capitulatie van Japan in augustus 1945. Na de oorlog vonden mijn opa en oma elkaar weer. Na de Indonesische Nationale Revolutie werden ze gerepatrieerd naar Nederland. Mijn grootvader was mentaal zwaar getroffen, vooral door de ontheemding, terwijl mijn grootmoeder rouwde om het verlies van haar vaderland.”
“In mijn werk verbeeld ik een emotie naar een tijd, een land en een leven wat niet meer is. Waar mensen in ons land uit weggerukt zijn, in één keer. Hierbij overheerst het gevoel van gemis en verdriet. Het verhaal van mijn grootmoeder en grootvader is de inspiratie geweest om vast te leggen waar veel mensen in Nederland niet meer bij stilstaan, een bevolkingsgroep die veel heeft achtergelaten en daar nooit meer van losgekomen is. Het gaat hier over een bevolkingsgroep die dat land zagen als hun vaderland, het waren Nederlands-Indiërs. Niet alleen voor mijzelf maar voor veel Indische Nederlanders geldt dat hun verleden vooral een mondelinge geschiedenis is, verborgen voor de rest van de wereld. De eerste generatie was een moedige generatie, voor het leven getekend. Veel van hen waren vastbesloten hun trauma’s niet door te geven, waardoor er een bekend stilzwijgen heerst in de Indische gemeenschap. Bij de tweede en derde generatie is geleidelijk meer aandacht gekomen voor de eigen culturele identiteit, maar waarbij ook het verlies nog een rol speelt. Een soort heimwee naar een land dat zo geheimzinnig is.’’