Een privécollectie begint vaak terloops. Na enig wikken en wegen koop je een eerste kunstwerk en niet veel later nog een, en voilà, je hebt een collectie die je geheel naar eigen inzicht kan samenstellen. Maar hoe ga je te werk als je, zoals het Rijksmuseum, al 150.000 foto’s in bezit hebt? Welke verschillen en overeenkomsten zijn er tussen privé- en een beroepsverzamelaars? Waar let je op bij een aankoop en hoe ga je om met een grote schenking? In aanloop naar Unseen spraken we Hans Rooseboom, een van de twee conservatoren fotografie van het Rijksmuseum.
Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de verzamelaar en iemand die koopt uit naam van een collectie?
“Er zijn twee grote verschillen en één overkomst. In de eerste plaats kan een verzamelaar het zich veroorloven alleen op zijn of haar gevoel af te gaan, want die legt alleen verantwoordelijkheid af aan zichzelf. Een beroepsverzamelaar daarentegen geeft geld uit dat is opgebracht door de staat, leden, sponsors of uit ticketverkoop. Je speelt niet met eigen geld en dat zit in je achterhoofd. Wij zijn onderdeel van een instituut en leggen verantwoording af voor de aankopen die we doen.
Een tweede verschil is dat wij de tijd aan onze kant hebben. Een privéverzamelaar heeft misschien 40 of 50 jaar waar in hij of zij een collectie bijeen kan brengen, een museum gaat langer mee. Wij kunnen voortbouwen op wat er al in de collectie zit, onze opvolgers kunnen voortbouwen op wat wij bij elkaar hebben gebracht. De overeenkomst zit ‘m in de beslissing zelf om wel of niet te kopen. Oog in oog met een werk stellen wij ons dezelfde vragen als een privéverzamelaar. Is het werk wel of niet interessant? Is dit exemplaar goed genoeg? Is de prijs redelijk?”
Hoe bepaal je of een werk interessant is voor de collectie?
“Dat is natuurlijk een berekende gok. Je hoopt dat je de juiste dingen koopt, maar dat wijst de toekomst uit. Als beroepsverzamelaar is veel fotografie zien en het goed op de hoogte zijn van het aanbod onderdeel van je werk. Dan kun je de beste keuzes maken. Unseen is een van de plekken waar we kunnen kopen. Ik ga daar met een plezierige spanning heen, want ik ga daar misschien iets zien wat ik diezelfde dag al niet meer zou willen missen.
Veel zien en veel vergelijken stellen je in staat die paar dingen eruit te halen die interessant zijn voor de collectie. Daarbij moet je vertrouwen op smaak, kennis en inzicht. Van een aankoop moet je echt overtuigd zijn, want een kat een in de zak blijft je achtervolgen. Die blijft altijd in de collectie zitten.
Het is ook goed om op te merken dat we weliswaar 150.000 foto’s in de collectie hebben, maar we niet van ieder deelgebied of van iedere stroming evenveel foto’s hebben. Als je ergens weinig van hebt, is het beter om één hele goede foto aan te kopen die het verhaal van een bepaalde stroming vertelt, dan om meerdere kwalitatief mindere foto’s te kopen. Het moet om de kracht van het beeld gaan, de visuele aantrekkelijkheid. We zijn namelijk geen postzegelverzamelaars die doorgaan tot de collectie compleet is.”
In het verleden kocht het Rijksmuseum op Unseen werk van Anne Geene en Viviane Sassen. Waarom juist werk van deze kunstenaars?
“Ik gaf al aan dat wij de tijd aan onze zijde hebben, maar wij hebben ook een stuk of 10 onderwerpen en genres waar we ons in het bijzonder op toeleggen. Eén daarvan is botanische fotografie, we hebben een aantal hoogtepunten uit de geschiedenis van de botanische fotografie. Anne Geenes werk is een mooie, logische aanvulling op de cyanotypieën van Anna Atkins en de foto’s van Karl Blossfeldt.
Hetzelfde geldt voor de serie werken die we kochten van Viviane Sassen. Die serie maakte ze in Suriname en was eerder te zien in Huis Marseille. Het Rijks heeft een grote collectie fotografie uit Suriname van 1845 tot de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975. We hadden echter nauwelijks werk uit de periode daarna, dus Sassens werk vormde een goede hedendaagse aanvulling.”
Beslis je dan in samenspraak met Mattie Boom, de andere conservator fotografie?
“Ja, de ongeschreven regel is dat als een van ons twee een bepaald werk niets vindt, de koop niet doorgaat. Dit behoedt je voor impulsieve of al te buitenissige keuzes. Doorgaans gaan we samen naar een beurs en lopen we samen onze rondjes.”
Dan is het wel handig als jullie smaak enigszins overeenkomt, anders wordt er weinig aangekocht. Of zie ik dat verkeerd?
“Het is een wonderlijk toeval, maar Mattie en ik lijken redelijk op elkaar. We zijn het in hoofdlijnen in ieder geval eens over wat voor soort fotografie we willen verzamelen en welk beeld van de fotografiegeschiedenis we willen geven. We begonnen allebei min of meer tegelijkertijd bij het Rijks en maken nu al bijna 30 jaar samen tentoonstellingen, boeken en publicaties. Dat gaat niet als je elkaar niet ligt. Ze is mijn office spouse, zoals de Britten dat noemen. Wij ‘doen’ met zijn tweeën de gehele geschiedenis van de fotografie. Dat is best bijzonder als je bedenkt dat het Rijksmuseum bij de collectie schilderkunst iedere eeuw een eigen conservator heeft.”
Terugkomend op de Surinaamse collectie: is het bij een schenking ook belangrijk dat deze past binnen de deelgebieden die het Rijks verzamelt? Ik kan me voorstellen dat dit een rol speelde bij bijvoorbeeld het werk van Willem Diepraam?
“Dat klopt, Willem Diepraam maakte een aantal series over Suriname aan de vooravond van de onafhankelijkheid. Die series zijn interessant voor onze collectie. In 2009 besloot hij een keuze uit eigen werk te schenken. Eerder hadden we al zijn collectie 20e-eeuwse fotografie aangekocht, die de basis vormt voor onze collectie 20e eeuw. Daar moesten we een inhaalslag maken.
Iets soortgelijks speelde bij de schenking van Erwin Olaf. Bij het Rijks kennen we hem al heel lang en we hadden al fragmenten uit zijn oeuvre in de collectie, bijvoorbeeld de hele serie Chessmen. Hij voelt zich bij ons thuis en wilde op een bepaald moment in zijn carrière zijn werk ergens onderbrengen. Erwin Olaf is een vertegenwoordiger van de moderne geënsceneerde fotografie, een stroming die nagenoeg ontbrak in de collectie. In zijn oeuvre zitten veel goede voorbeelden van dat genre: het is esthetisch en perfectionistisch, maar ook romantisch.”
Stel er is een belastingmeevaller bij de Rijksoverheid en het Rijksmuseum krijgt een blanco cheque. Wat zou je dan kopen?
Grijnst en aarzelt even: “Goede vraag. Je moet altijd uitgaan van dingen die aangeboden worden. Dat is vaak een beredeneerde gok, want je hebt geen controle over de markt.
We hebben bijvoorbeeld 15 jaar gewacht op een bepaalde foto van Emil Otto Hoppé. Die was in het in bezit van een vrouwelijke verzamelaar in Amsterdam. We hoopten al jarenlang – sinds we die foto bij haar zagen – stiekem dat we ooit in de gelegenheid zouden zijn die van haar te kopen of te krijgen. In de loop van die bijna twintig jaar kwamen we geen tweede exemplaar tegen. Veel foto’s van vóór de jaren ’70 zijn erg zeldzaam; soms is er maar één exemplaar van bekend. Tot die tijd was er namelijk nog geen markt voor fotografie, dus alles is per definitie zeldzaam. Waarom zou een fotograaf tien afdrukken maken als er geen vraag naar was?
Ook droomden wij er al heel lang van om Photographs of British Algæ (1843-53) van Anna Atkins aan de collectie toe te voegen. Van dat boek komt misschien eens in de 10 jaar een exemplaar op de markt. Atkins heeft er wellicht 25 gemaakt – de oplage is onbekend, maar veel meer kan het niet zijn – waarvan er 17 of 18 bekend zijn. Op die aanschaf hebben we 10 jaar geduldig moeten wachten. Uiteindelijk kregen we het aangeboden via een bekende handelaar uit New York. Het is het soort transactie dat je maar één of twee keer in je carrière doet. Als er ooit een reden was om de champagne open te trekken was het toen.”
Heeft u nog een tip voor de bezoekers van Unseen?
“Het klinkt misschien obligaat, maar koop niet als belegging. Kies met je hart en ogen en heb er vooral plezier van. Zorg ervoor dat je zó veel hebt gezien dat je zeker weet dat iets wat je nu mooi vindt, over tien jaar nog steeds mooi vindt.”