In Annet Gelink Gallery wordt tot en met 14 augustus een reeks sprekende werken van Bertien van Manen tentoongesteld, haar eerste solotentoonstelling in de galerie. De serie ‘Moonshine’ beslaat een dertigjarige relatie tussen de fotograaf en een Amerikaans echtpaar en hun directe omgeving.
Mavis en Junior wonen in een trailer in landelijk Kentucky nabij de Appalachen en vormen daarmee een tastbaar onderdeel van een grote groep arme, witte Amerikanen uit het midden van Amerika die zich niet gerepresenteerd voelen door de grootstedelijke politiek. Ze hebben vaak weinig opleiding genoten, wonen in trailers en profiteren niet van economische groei of technologische vooruitgang. Tegelijkertijd worden ze door mensen uit de stad schamperend ‘hillbillies’, ‘rednecks’ of ‘trailer trash’ genoemd en daarmee gereduceerd tot karikatuur. Of moonshiners, naar de mensen die stiekem hun eigen sterke drank stoken. Het is een landschap waarin populistische politici als Trump misbruik konden maken van onwetendheid en diepgewortelde ontevredenheid — terwijl hij hen een gouden toekomst voorhield en beloofde voor hen te vechten, om vervolgens alleen rijke mensen nog rijker te laten worden. Van Manen toont ook hier haar kracht: het tonen van een intense menselijkheid, versterkt door het feit dat ze deze mensen over een periode van 28 jaar (1985 - 2013) herhaaldelijk vastlegde en langere periodes bij hen woonde. Ze komt daarbij dicht op de huid, en toont de mensen achter de karikaturen.
Bertien van Manen behoeft eigenlijk geen introductie. De 79-jarige fotograaf is al meer dan veertig jaar actief en staat bekend om haar intieme, eerlijke en gedetailleerde portretten waarin ze het dagelijks leven van normale mensen vastlegt. Haar werk is opgenomen in belangwekkende museale collecties, waaronder die van het MoMA, het Metropolitan Museum, het SFMoMA, het Stedelijk, het Rijksmuseum en het Tokyo Metropolitan Museum of Photography. Ze begon haar carrière oorspronkelijk als fotograaf voor de modetijdschriften Viva en Avenue, tot een bevriende fotograaf haar het beroemde boek The Americans van Robert Frank toonde. Van Manen wordt meteen gegrepen door de ongepolijste weergave van het leven van normale mensen in het naoorlogse Amerika en besluit haar carrière volledig om te gooien. Ze schiet oorspronkelijk in zwart-wit, een erfenis van de klassieke sociale documentairefotografie, maar gaandeweg begint ze in kleur te fotograferen waardoor haar persoonlijke stijl nog sterker naar voren komt.
Van Manen bracht naast het Appalachen-gebied in Kentucky ook veel tijd door in de voormalige Sovjet-Unie en China. Rusland fascineerde haar mateloos, mede omdat ze er familieleden had aan haar grootvaders kant. In 1988 reist ze op 46-jarige leeftijd met een Engelse journalist mee naar een mijnwerkersdorp in Oekraïne, in opdracht van een communistische krant. Het lukt haar dan nog niet om echte families vast te leggen. Desgevraagd krijgt ze een iets te gelikt gezin voorgeschoteld in folklore kledij en vlechten, omringd door glanzend rijpe streekproducten. Ze voelt dat dit niet de rauwe realiteit is van een arm, communistisch land en houdt op straat een auto aan met het verzoek haar naar een arbeiderswijk te brengen. Toch durfden mensen zich, gebukt onder een controlerend dictatoriaal regime, nog niet aan haar bloot te stellen. Vanaf 1989 zorgde de Perestrojka-politiek van Gorbatsjov voor meer mogelijkheden om de gastvrijheid van de Russen te ervaren. Omdat ze haar subjecten echt leert kennen kan ze vaak diep doordringen tot de essentie, waardoor de foto’s ongepolijst, informeel en persoonlijk zijn. Het is bovendien politiek gezien een interessante periode, een land temidden van een politieke ommezwaai. Dat geldt ook voor China, waar ze tussen 1997 en 2000 veertien keer heen reist. Ze focust daarbij op de toenemende westerse invloed.
Van Manen is oprecht geïnteresseerd in mensen en dat wordt gereflecteerd in de foto’s die ze maakt. Het vastleggen van een rauwe, eerlijke realiteit is voor Van Manen van groter belang dan het toepassen van technische hoogstandjes. Ze prefereert kleine, analoge en volautomatische camera’s die in haar zak passen en weinig aandacht opeisen. Toch is het werk soms ook gevaarlijk. Van Manen: “Ik heb in oorlogsgebieden gefotografeerd en daar was ik totaal niet bang, hoewel de kogels me om de oren vlogen. Het voelde, heel naïef, alsof de camera me beschermde. In de Appalachen was het lastiger, soms doodeng. Je komt er rauw volk tegen. Om te voorkomen dat je het risico liep overhoop te worden geschoten, moest je behoedzaam te werk gaan. Niet je camera laten zien, schoorvoetend benaderen. Ik had het voordeel dat ik een vrouw was en met die kleine camera niet agressief overkwam. Ik moest echt wel angst overwinnen, vooral voor die enorme pitbulls van ze. Maar uiteindelijk wilde ik toch kijken hoe ver ik kon gaan. Ik dacht: mij krijgen ze niet klein.”