Ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘Le Monde à l’Envers’ (‘De wereld op zijn kop’), de elfde solotentoonstelling van Patrick Van Caeckenbergh bij Zeno X Gallery in Antwerpen (nog te bezoeken t/m 20 februari 2021), ging Manuela Klerkx, kunstexpert en redacteur van het online kunstplatform GalleryViewer, in gesprek met de kunstenaar. In dit persoonlijke profiel vertelt Van Caekenbergh over zijn jeugd in Aalst, het kunstenaarschap dat hem ‘op het hoofd is gevallen’, de grote betekenis van kleine leventjes, de overheersende rol van de politiek en het belang van een klachtenboek ‘om van daaruit iets nieuws op te bouwen.’
Nog iedere dag dank ik de hemel op mijn blote knieën
dat ik op deze manier mag leven, want dat is grandioos.
Meer ambitie dan dat heb ik eigenlijk niet.
Zo leven en werken is voor mij het belangrijkste. Dat is fantastisch.
Carnaval en de sjamaan
Het idee voor de titel ‘Le Monde à l’Envers’ (‘De wereld op zijn kop’) sluimert al heel lang door mijn hoofd en is gebaseerd op mijn overtuiging dat we alle waarden in onze maatschappij, globaal gezien, eens helemaal zouden moeten omdraaien of omgooien: we zouden de wereld letterlijk en figuurlijk op zijn kop moeten zetten. Denkend aan een plek waar zoiets als een omgekeerde wereld al bestaat kwam ik eerst terecht bij Aalst, mijn geboortestad, en toen als vanzelf bij de Carnaval. Tijdens dit eeuwenoude, geschiedkundig interessante volksfenomeen worden, in een periode van drie à vier dagen, alle waarden omgedraaid: man wordt vrouw, rijk wordt arm, hoog wordt laag, etc. Eigenlijk ben ik al vanaf de jaren negentig met dit fenomeen bezig. En daar hoort voor mij ook de figuur van de sjamaan, als leider, ziener en genezer, bij. Voor deze tentoonstelling heb ik beide pistes samengebracht: die van de Carnaval en die van de sjamaan middels de vorm van het masker - wat tenslotte ook tot de Carnaval behoort - en de wijze waarop sjamanen hun rituelen uitvoeren in geval van bijvoorbeeld ziekte of een mislukte oogst.
Zoals een Sjamaan aan de hand van
een puntje in het lichaam een ziekte kan diagnosticeren
zo kunnen wij de aardbol in kaart brengen
De spijsvertering als ‘routekaart’
Wat mij fascineert is het cyclische aspect van hoe dingen gaan. Bijvoorbeeld als we spreken over ‘consumeren’ in de zin van net zolang eten en verteren totdat er een bolletje mest overblijft. Als we dat bolletje teruggeven aan de aarde blijft er genoeg energie over voor nieuw leven. Zo groeit er bijvoorbeeld een appelboom waarvan wij een appel eten, vervolgens ontstaat er weer mest en zo is de cyclus compleet.
Via het masker dat ik heb gemaakt kun je als het ware doordringen tot de ‘spijsvertering’ van de maatschappij. Daarmee bedoel ik dat we wat we geconsumeerd en verteerd hebben of letterlijk: in kaart kunnen brengen. Een sjamaan uit een stam in Gambia kan bijvoorbeeld een ziekte diagnosticeren aan de hand van de spijsvertering als ‘routekaart’ van de ingewanden van een patiënt. Hij kan bijvoorbeeld concluderen dat de patiënt, omwille van zijn of haar genezing, een geitje of een kip ritueel zou moeten slachten. De oplossing van het probleem wordt vervolgens gelezen aan de hand van het functioneren van de ingewanden van het dier. Die ‘lezen’ ze zoals wij de wegenkaart van een stad lezen. Dat gaat van ‘Oh, hier zie ik een rood puntje’ en dat betekent dan dat er ergens een schuur in brand staat, dus dan moeten de buren worden geëvacueerd, tot ‘Oh, daar zie ik iets geels’ en zo ‘zien’ ze per patiënt wat er aan de hand is. Zoals een sjamaan aan de hand van een puntje in het lichaam een ziekte in kaart kan brengen, zo kunnen wij de aardbol in kaart brengen.
Mijn ouders hadden maar één principe en dat was:
‘Wij werken voor jou, zodat jij nooit arbeider hoeft te worden.’
‘Het kunstenaarschap is mij op het hoofd gevallen’
Mijn werk komt niet voort uit kritiek maar uit zorg. Ik vind dat je pas kritiek mag hebben als je ook een oplossing hebt, en die heb ik niet in mijn positie als kunstenaar. Ik kan een probleem wel in al gelaagdheid aan de kaak stellen. En dat is wat ik altijd heb gedaan. Ik ga ervan uit, en hoop oprecht, dat vragen stellen één van de onderdelen van het kunstenaarschap is.
Mijn ouders waren arbeiders in Aalst, de stad waar ik in 1960 ben geboren en als enig kind ben opgegroeid. Daar woonden we in een heel klein arbeidershuisje waar ik op geen enkele manier met kunst in aanraking kwam. Het is eigenlijk nooit mijn ambitie geweest om kunstenaar te worden. Muziek of boeken bestonden in mijn jeugd gewoon niet. Dat waren allemaal vreemde zaken. Mijn ouders hadden eigenlijk maar één principe en dat was: ‘Wij werken voor jou, zodat jij nooit arbeider hoeft te worden.’ Met als gevolg dat ik naar school moest, bij de Jezuïeten, terwijl de meesten van mijn vriendjes naar de vakschool gingen om een ambacht te leren. Ik ging dus als enige naar het Jezuïetencollege, en hoewel dat studeren op zich wel ging, bleef ik toch die arbeidersjongen uit Aalst.
Op een bepaald moment ben ik daar weggegaan en ben ik ook een jaar niet thuis geweest. Toen ik eenmaal terugkwam mocht ik het Jezuïetencollege niet meer in en werd ik evenmin op de vakschool - zelfs niet op de technische afdeling, waar de helft van de tijd bestond uit leren en de andere helft uit werken in de fabriek - toegelaten. En dus kon ik alleen terecht bij het laagste van het laagste namelijk de kunstacademie. Zo ben ik daar terecht gekomen. (lacht) Terwijl ik van toeten noch blazen wist over beeldhouwen, schilderen of architectuur. Het kunstenaarschap is mij eigenlijk op het hoofd gevallen.
De Living Box
Achteraf zijn er twee gebeurtenissen te noemen die bepalend zijn geweest voor mijn leven als kunstenaar. De eerste heeft te maken met mijn docent Moraalwetenschappen die mij introduceerde in de wereld van belangrijke ethische vraagstukken als agressie en abortus. Dat waren thema’s waar ik tot dan toe nog nooit van gehoord had maar die mij fascineerden. De andere gebeurtenis had te maken met een vriend die een jaar ouder was dan ik en met wie ik Filosofie ging studeren in Gent.
Ik stond nog wel ingeschreven aan de academie maar ik vond het daar te vrij, te anarchistisch, zo van ‘ga je gang maar’ en bij die mentaliteit voelde ik me niet thuis. Toch heb ik die vier jaar uitgezeten. Tijdens die academietijd woonde ik in de Living Box, een oud fabriekje. Daar had ik een constructie gebouwd met twee houten bakken en een plank in het midden en daarboven was mijn bed en de salon die met een gordijntje van elkaar werden gescheiden. Paul Robbrecht (Belgisch architect, red.) doceerde in di tijd Architectuur aan de academie. Op een dag zag hij dat bouwsel waarin ik woonde en hij werd toen zo enthousiast dat hij het direct door een fotograaf heeft laten vastleggen.
Voor mijn examens creëerde ik meestal geen kunstwerken maar gaf ik college aan de Universiteit van Gent, bijvoorbeeld over het leven van Gregor Johann Mendel (een 19e-eeuwse Oostenrijkse Augustijner monnik die een begrip werd in de wereld van de genetica en de biologie, red.) en dat lukte goed. Maar het laatste jaar kwamen er ook mensen van buiten de Faculteit jureren en toen dacht ik dat het toch een keer mis moest gaan. Maar toen ik tegen Paul Robbrecht zei dat ik me zorgen maakte over mijn examen zei hij dat ik alleen maar hoefde te tonen waar ik woonde. Dat heb ik toen gedaan en, voilà, ik werd eerste! Maar het voelde alsof ik voor de eerste keer van mijn leven in het diepe sprong! Dat iemand naar je werk vraagt en je antwoordt gewoon met te tonen waar je woont. De impact van The Living Box begreep ik toen nog niet. Voor mij was het gewoon mijn huis met een tafel en een stoel, heel praktisch.
In die tijd, midden jaren tachtig, waren er nog geen galeries in Gent en het Museum van Hedendaagse Kunst bestond evenmin. Er waren alleen een paar Gentse verzamelaars die een Vereniging wilden oprichten om te praten over een toekomstig museum. In die context nodigden ze in de maanden juli en augustus van 1984 telkens drie talenten uit van de academies van Gent, Antwerpen en Brussel. Toen ze mij uitnodigden heb ik ze naar de Living Box laten komen en dat was meteen een schot in de roos! Vanaf dat moment waren voor mij eigenlijk alle fundamenten gelegd om het beroep van kunstenaar uit te oefenen.
Mijn ouders begrepen niet waarom ik voor de kunst had gekozen.
Ze wezen het niet af, zeker mijn moeder niet.
Maar voor mijn vader was het een ander verhaal,
die vond het dwaas,
want feitelijk werd de eer aangetast.
De bricoleur
Wij hadden thuis geen telefoon. Mijn moeder moest altijd naar de buren om te bellen als er iets dringends was, en op een goed moment wilde ze dat niet meer. Dus zei ze tegen mijn vader “Frans, we moeten nu ook zo’n kabel hebben” en toen kwam er een telefoon die ze gewoon op de grond zetten. En dan stonden ze allebei te kijken naar die machine. (lacht)
Ik herinner me dat als mijn vader ging wandelen hij altijd een plastic zakje meenam. Daar stak hij dan voorwerpen in die hij onderweg vond. Dat kon van alles zijn: een spijker, een schroef, een plank. En als hij dan thuiskwam ging hij naar zijn werktafel en daar klopte hij iedere spijker eerst mooi recht om hem vervolgens met olie schoon te boenen. Al die gevonden spullen deed hij in lege botervlootjes waarop hij een sticker plakte waarop stond wat erin zat. Bijvoorbeeld spijkers van 1 tot 1,5 mm; spijkers van 1,5 tot 3 mm, etc. En al die vlootjes stapelde hij dan mooi recht op die planken. Verder deed hij daar niets mee.
Maar toen kwam dus die telefoon en op een goed moment hoorde ik mijn moeder zeggen: “Allez Frans, je moet toch een keer een schapje maken voor die telefoon. Dat is gemakkelijker.” En ik zie hem nog naar die telefoon kijken en naar dat hoekje en dan lopen naar dat schuurtje, waar hij een plank pakte die precies paste bij de telefoon en in dat hoekje. Hij wist zonder te zoeken meteen ook het juiste formaat spijkers te vinden. Ik vond dat zo’n miraculeus moment omdat hij daarmee een opening schiep naar andere manieren van kijken en doen.
Een wetenschapper of een technicus zou eerst alles opmeten en vervolgens een plank uit een stuk hout snijden. Wat mijn vader deed viel samen met mijn kennis over de bricolage van Claude Lévi-Strauss (Frans cultureel antropoloog uit de 20e eeuw die het denken over culturen en samenlevingen, mythologieën en rationele denksystemen sterk heeft beïnvloed, red.).
Toen mijn vader stierf, in 1986, woonde er in Gent een theatermaker (René Van Gijsegem, red.) die een heel grote hal had waarin regelmatig feesten werden gehouden. Op een dag organiseerde hij daar een evenement voor alle creatieve mensen uit Gent. Ik deed daaraan mee met ons arbeidershuisje dat rondreed op een kar die werd getrokken door een paard. In die presentatie kwamen het recentelijk overlijden van mijn vader en mijn interesse voor de antropologie - en met name dus de bricolage- of knutseltheorie van Claude Lévi-Strauss - samen. In zijn publicaties had ik namelijk een passage gelezen die mij altijd is bijgebleven en waarin hij beweerde dat als je mythologische en magische kennis enerzijds en wetenschappelijke kennis anderzijds bij elkaar voegt - ervanuit gaande dat beide gelijkwaardig aan elkaar zijn - je je realiseert dat hun overeenkomst veel meer in de ‘bricoleur’- of knutselsfeer dan in een technische en doelgerichte sfeer gezocht moet worden.
En op de opening van die presentatie, in 1985, zag ik Frank Demaegd (oprichter van Zeno X Gallery, red.) voor het eerst. Zo hebben we elkaar leren kennen (lacht).
Het Sigarenkistje
Het soort werk dat ik maak is heel traag en daarmee bedoel ik dat het veel tijd kost om het je eigen te maken. De betekenis van mijn werk is heel gelaagd en omdat mensen steeds minder tijd nemen om zich ergens in te verdiepen wordt het steeds moeilijker om tot de betekenis van mijn werk door te dringen en die te begrijpen. De kijk op de bricolage, het knutselen, is erg veranderd, zeker in de laatste vijftien jaar. Wat ik maak is natuurlijk niet voor de eeuwigheid. De meest verzamelaars van nu willen een afgewerkt product van hoogwaardig materiaal. Liefst een beeld in brons of een olieverf schilderij met een dure lijst erom heen.
Vroeger was dat anders. Toen werd er werk verkocht waarvan je je afvroeg of het kunst was. Dat werd dan verkocht aan verzamelaars die vanuit een grote passie kunst kochten. Dat waren mensen die echt geloofden in je werk en je ondersteunden door werk te blijven kopen. Vaak leerde je die mensen persoonlijk kennen en dat leidde dan weer tot vriendschappen.
Na mijn eerste kennismaking met Frank Demaegd, in 1985, heb ik eerst nog een jaar Architectuurgeschiedenis gestudeerd en daarna moest ik nog een jaar in militaire dienst. Maar vanaf 1986 is het allemaal heel snel gegaan. Toch heb ik nooit iets uit strategische overwegingen of vanuit een plan gedaan. Zo heb ik ook nooit iets bedacht vanuit een bepaalde materiaalkeuze. Zo werk ik niet. Alles wat voorhanden is kan ik gebruiken. Ik ga ook nooit naar de winkel om bijvoorbeeld een plank van een bepaalde afmeting te kopen: ik gebruik wat er is. En dat kan heel ver gaan. Zo heb ik bijvoorbeeld ook nooit een atelier gehad. De meeste studenten die van de academie kwamen waren meteen op zoek naar een atelier en als ze dan drie jaar verder waren wilden ze weer een groter atelier. Enfin, die waren dus constant bezig met ateliers zoeken. Dat heb ik nooit gedaan. Ik had een klein kamertje thuis en als ik een plank moest zagen ging ik naar de garage. Afhankelijk van waar ik mee bezig was zocht ik naar oplossingen.
Ik heb 21 jaar in Het Sigarenkistje gewoond en net als bij de Living Box hebben die constructies een dermate grote invloed op mijn manier van leven dat het op een goed moment klaar is. Dan kan ik er niets meer aan toevoegen, alles lijkt dan te exploderen. Op een bepaald moment voelde ik bij Het Sigarenkistje dat het weg moest, dat het af was. En juist op dat moment kwam er een verzoek van het Museum voor Schone Kunsten in Gent om daar een tentoonstelling te maken. Uiteindelijk heb ik Het Sigarenkistje aan het Museum geschonken en dat maakt nu deel uit van de permanente collectie.
Mijn schaalmodellen en maquettes zijn eigenlijk een direct gevolg van de ruimtelijke beperkingen die je hebt als je geen eigen atelier hebt. Nu maak ik nog steeds maquettes, maar alleen om een gevoel van verhoudingen te krijgen. Sommige werken zijn zo groot dat ik ze nog nooit gemonteerd heb gezien. Soms zijn het net puzzels die je met veel geduld in elkaar moet zetten. Ik herinner me trouwens een privé-verzamelaar die zijn architect de opdracht had gegeven een huis te bouwen met een salon van 6 meter hoog, enkel en alleen om daar een groot beeld van mij te kunnen plaatsen. (lacht)
Ik heb nooit iets bedacht vanuit de keuze voor een materiaal. Zo werk ik niet.
Alles wat voorhanden is kan ik gebruiken.
Ik ga ook nooit naar de winkel om bijvoorbeeld een plank van een bepaalde afmeting te kopen.
Ik gebruik wat er is.
‘God dobbelt niet’
‘God dobbelt niet’ is de titel van één van de werken uit de tentoonstelling en die uitspraak komt uit een dagboek van Albert Einstein. Hij was niet alleen wetenschapper maar ook een estheet: alles moest mooi kloppen. In de jaren twintig echter kwam Werner Heisenberg (een Duits natuurkundige en één van de grondleggers van de Quantum theorie, red.) die beweerde dat logica en vaste patronen niet bestaan, en dat ieder element uit de natuur zijn eigen ding doet. Op een goed moment schreef Einstein een brief naar Heisenberg waarin hij opende met de zin: “God dobbelt niet”. Daarmee bedoelde hij te zeggen dat toeval niet bestaat. Naar die uitspraak verwijzen de dobbelstenen van het kunstwerk.
De confrontatie tussen beide opvattingen komt neer op de vraag of het mogelijk is om structuur aan te brengen, logica te ontdekken in een grote wanorde. Mijn werk is gebaseerd op het idee van een cyclische beweging die zich vanaf het allereerste begin aan het voltrekken is. Een brede discipline als de Filosofie biedt werktuigen om te begrijpen en creëert openheid maar daar stopt het dan ook. Voor mij is dat te theoretisch. Daarom ging ik Antropologie en Neurologie studeren. Zo ging ik van de ene discipline naar de andere. Al die kennis hangt met elkaar samen, accumuleert, en leidt, net als bij een stamboom, tot een genealogische structuur. Of liever gezegd, in het specifieke geval van kennis, tot een genealogische gedachtegang.
In de wereld van de hedendaagse kunst heb ik veel meer vrijheid
dan ik in de wetenschappelijke wereld ooit zou krijgen en daarmee prijs ik me gelukkig.
Ik kan alles doen wat ik wil want ik begeef me in een wereld van pure tolerantie.
Daar heb ik altijd naar verlangd.
Virussen en opstand
Ik ben al heel vroeg begonnen met het bestuderen van het prilste levensbegin. Eerst leerde ik virussen en bacteriën kennen. Tegenwoordig weet iedereen wat een virus is op de manier waarop het in de spotlights staat, maar een virus is een enorm aangepast, intellectueel, klein leventje van een bijzondere pracht dat al miljoenen jaren oud is en waar we veel van kunnen leren. Zo’n virus laat af en toe van zich horen maar heeft heel veel geduld. Het wacht rustig zijn moment af om toe te slaan. Ik denk dat virussen in de toekomst veel vaker van zich zullen laten horen en dat we meer respect moeten gaan opbrengen voor dit soort wezentjes. De Oceaan is eigenlijk één grote virus-soep.
Wat nu gaande is met Covid hangt volgens mij samen met een groot ecologisch probleem. Deze virusuitbraak is geen incident. Het is een wet van de natuur dat ieder wezentje of wezen dat ooit slecht behandeld is in opstand komt. Dat geldt ook voor de manier waarop wij grondstoffen delven en met mensen omgaan, of de manier waarop wij ongelijkheid en armoede toestaan, dat leidt allemaal tot opstand. Kijk maar naar de geschiedenis van het HIV-virus dat al in 1902 werd ontdekt maar pas 80 jaar later de mens bereikte. Virussen kiezen ook steeds andere wegen om hun doel te bereiken: via een tussenpersoon, via bloed of via seksuele overdracht, daar zit geen systeem in daarmee is hun gedrag en het moment waarop ze naar buiten komen heel onvoorspelbaar.
Het is een natuurwet dat ieder wezentje of wezen dat ooit slecht behandeld is in opstand komt.
Dat geldt ook voor de manier waarop wij grondstoffen delven en met mensen omgaan,
of de manier waarop wij ongelijkheid en armoede toestaan.
Dat leidt allemaal tot opstand.
Politiek versus kennis
De situatie met onze planeet is momenteel heel zorgelijk. Als we tot een oplossing willen komen moeten we beginnen met de macht te herverdelen. Daar ben ik van overtuigd. Als ik zie hoe die clown daar in Amerika bezig is, of die dwaas in Engeland; met dat soort mensen komen we er niet.
We zouden moeten beginnen met heel andere prioriteiten stellen in de politiek. Een mooi voorbeeld misschien is wat er gebeurde aan het begin van de Corona-periode. Toen luisterden de politici naar de virologen. Maar het duurde niet lang of de politiek nam weer het heft in handen. En toen zagen we dat de maatregelen die de virologen voorstelden veel doeltreffender waren. Wat ik hiermee wil zeggen is dat we beter af zijn met deskundigen die op een heel gedegen en wetenschappelijke manier dit soort vraagstukken in kaart brengen om te zien wat er moet gebeuren. Nu ligt de macht teveel bij de politiek. Ik denk dat we aan deze verkeerde fundamenten moeten gaan sleutelen.
Als kunstenaar probeer ik mij te ‘verwonderen’
en op basis daarvan, op mijn eigen wijze,
verbindingen te maken die dan weer kunnen bijdragen
aan het komen tot oplossingen voor bestaande problemen.
Het klachtenboek en de toekomst
Als kunstenaar probeer ik mij te ‘verwonderen’ en op basis daarvan - op mijn eigen wijze - verbindingen te maken die wellicht kunnen bijdragen aan het komen tot oplossingen voor bestaande problemen.
Ik heb nog zoveel te lezen en te doen. Ik ben nu bezig met een tentoonstelling die volgend jaar september in Parijs zal plaatsvinden. Daarvoor ben ik teruggegaan naar de periode vlak voor de Franse Revolutie in 1789. Het gaat over een mooi project van de toenmalige Koning van Frankrijk die voor het hele koninkrijk een klachtenboek introduceerde, de zogenaamde ‘Cahiers de Doléances’, waarin alle provinciegouverneurs klachten van arbeiders, schoenmakers, enzovoort moesten noteren en opsturen naar de koning. En die zou er vervolgens rekening mee houden (lacht).
Ik vind dat we zo’n klachtenboek moeten herinvoeren en daarom ben ik nu volop met dit thema bezig. In de hoop dat er beter geluisterd gaat worden naar de burgers. Naar iedereen. Om van daaruit te proberen iets nieuws op te bouwen.
Patrick van Caekenbergh November 2020