Sommige tentoonstellingen tonen kunst. Andere tonen het ontstaan van kunst. The Surface Holds No Secrets, gecureerd door Wim Lambrecht bij TaLe Art Gallery, behoort tot die tweede categorie. Hier wordt niets verborgen achter de glans van verf of de illusie van beeld. De schilderijen spreken met hun huid, tonen hun littekens en verleden. Lambrecht schrijft in zijn introductietekst dat het oppervlak niets verbergt, dat het schilderij zijn eigen geheugen draagt. Dat inzicht vormt de kern van deze tentoonstelling: schilderkunst als resultaat van wat ooit gebaar was.
Wat hier hangt, leeft. De verf is geen sluier, maar een huid die denkt, voelt en reageert. Elke penseelstreek getuigt tegelijk van een beslissing en een aarzeling. Van een nieuwe en betere start. Wie door de ruimte loopt, merkt dat elk doek zijn eigen ademhaling heeft. Geen enkel beeld pretendeert de waarheid in pacht te hebben. Elk schilderij stelt een vraag. En precies daarin schuilt de kracht van deze tentoonstelling: ze herinnert ons eraan dat schilderkunst niet alleen een vorm van representatie is, maar ook van aanwezigheid.
De huid van het zien
Geen van de vijf kunstenaars zoekt de illusie, elk van hen onderzoekt wat er gebeurt wanneer de verf zichzelf toont. Wat betekent het om te schilderen in een tijd waarin het beeld alomtegenwoordig is, en elke vorm van betekenis lijkt uitgeput? Het antwoord ligt niet in de voorstelling, maar in het zichtbaar maken van de handeling.

Svelte Thys opent dit gesprek met een reeks doeken die ontstaan zijn uit wandelingen door tuinen en landschappen. Niet de natuur zelf, maar haar echo’s vormen de kern van haar werk. Ze schildert niet om vast te leggen, maar om te herinneren. De verf sluimert, beweegt, lijkt te ademen met het licht. Wat zichtbaar is, blijft half verhuld, alsof het beeld weigert zichzelf prijs te geven. In die weigerachtigheid schuilt de schoonheid van haar schilderijen: ze tonen de ruimte tussen herinnering en verschijning, tussen aanraking en afstand.
Bij Lode Laperre krijgt het oppervlak een andere intensiteit. Laag na laag bouwt hij zijn werk op. Zijn doeken lijken gevormd door erosie, als aardlagen waarin pigment en tijd zich opstapelen. De verf scheurt, verhardt, breekt open en onthult haar eigen geologische logica. Lambrecht omschrijft Laperres werk als nomadisch, en dat klopt: zijn schilderkunst reist. Ze neemt sporen op uit andere culturen, andere tijden, en keert telkens terug naar de vraag wat een oppervlak kan bewaren. Het doek is bij hem geen drager van illusie, maar een terrein van sediment en geheugen. Elke laag draagt de echo van een vorige, zoals een landschap dat zijn eigen geschiedenis in zich meedraagt.

Sporen van beweging
Daniel Mattar verkent het raakvlak tussen technologie en schilderkunst. Hij vertrekt vanuit fotografie, maar niet als reproductie. Zijn beelden zijn macro-opnamen van pigment, druppels, vezels, soms van banale voorwerpen: verpakkingen, cartridges, oude foto’s. Vervolgens blaast hij die fragmenten op tot monumentale beelden waarin het microscopische een nieuwe schaal krijgt. De verf wordt niet alleen zichtbaar, ze wordt voelbaar. Wat zijn camera registreert, is de materiële adem van het schilderij zelf. In zijn werk verdwijnt de grens tussen mens en machine: het kijken wordt een technologische ervaring die tegelijk zintuiglijk blijft.

Bij Marc Van Cauwenbergh draait alles om ritme. Zijn penseelstreken kruisen elkaar als muzikale noten. De verf glijdt, versnelt, vertraagt, gaat op zoek naar een toon. De schilder acteert als een muzikant die improviseert, geleid door instinct, adem en concentratie. Wat achterblijft, is een partituur van beweging: elke lijn herinnert aan het gebaar dat ze voortbracht. In zijn schilderijen ligt geen stilte besloten, maar een voortdurende trilling. De verf blijft in beweging, ook nadat het doek droog is. Het oppervlak herinnert zich de ademhaling van de schilder.

En dan is er Merel Van de Casteele, die de schilderkunst openbreekt tot een ruimte waar disciplines elkaar ontmoeten. Haar werk bestaat niet enkel uit beelden, maar uit constellaties van objecten, lijnen en schaduwen. Ze tekent, bouwt, schuift, ontbindt. Wat zij toont, is geen voorstelling, maar een denkruimte. De grens tussen beeld en sculptuur vervaagt. Wat blijft, is een spoor van energie: het residu van een handeling die voortdurend verandert. Haar werk laat zich lezen als een open systeem, waarin betekenis niet vastligt, maar telkens opnieuw ontstaat.

Het geheugen van de materie
Wie The Surface Holds No Secrets bekijkt, merkt hoe de schilderkunst opnieuw haar fysieke kracht opeist. Hier wordt verf niet gebruikt om te verbergen, maar om zichtbaar te maken. De handeling zelf wordt betekenisdrager. De penseelstreek is geen decoratief gebaar, maar een daad van herinnering. Sinds de Abstract Expressionisten in de jaren vijftig de verf bevrijdden van de illusie, werd schilderkunst steeds meer een arena van handelingen. Pollock, De Kooning, Hartung zagen het doek niet als venster, maar als veld. Lambrecht herneemt die erfenis, maar zonder heroïek. In plaats van gebaren die de wereld willen omvatten, toont hij kunstenaars die luisteren naar wat verf zelf wil worden. Elk werk in deze tentoonstelling getuigt van een andere manier van denken met de hand.
Bij TaLe Art Gallery wordt dat inzicht tastbaar. De ruimte lijkt geen neutraal decor, maar een medespeler. De muren ademen met de doeken, het licht beweegt zacht over de huid van het schilderij. Er is geen hiërarchie tussen de kunstenaars: hun werken treden in dialoog, vullen elkaar aan als stemmen in een polyfone compositie. Laperres geologische verfstructuren echoën in de texturen van Mattar, Thys’ sluierachtige beelden vinden een tegenstem in de ritmiek van Van Cauwenbergh, en Van de Casteele verbindt alles in haar open benadering van beeldvorming. Samen vormen ze een landschap van sporen.
Wanneer je de galerieruimte verlaat, blijft niet het beeld hangen, maar het besef dat schilderkunst nog altijd leeft. The Surface Holds No Secrets is geen tentoonstelling over verf, maar over waarheid. Over het moment waarop materie betekenis krijgt en handeling geheugen wordt. Lambrecht toont geen objecten, maar sporen van aanwezigheid – tastbare bewijzen dat schilderkunst, ondanks alles, nog kan spreken. Wat het oog hier ziet, is slechts het begin. De rest voltrekt zich in de blik van de toeschouwer, in dat trage, innerlijke nabeeld dat blijft gloeien. De doeken zwijgen, maar hun huid spreekt. En wie goed luistert, hoort iets dat zeldzaam geworden is: de stem van de verf zelf.