In de rubriek ‘De galerie van…’ laten we een keur aan galeriehouders uit Nederland en België aan het woord: hoe (en wanneer) zijn ze hun galerie gestart, wat is er sindsdien allemaal veranderd in de kunstwereld, wat is hun profiel, wat verzamelen ze zelf, en wat is de impact van Corona op hun galerie? In dit deel Jaring Dürst Britt en Alexander Mayhew (Dürst Britt & Mayhew)
Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Alexander: Mijn moeder heeft in de jaren zestig de AKI in Enschede gedaan en mijn vader was violist in het Nederlands Kamerorkest. Na het afronden van haar studie textiele vormgeving aan de AKI heeft mijn moeder een tijdje voor het tijdschrift International Textiles in Amsterdam gewerkt. Uiteindelijk is zij zich met veel vreugde toe gaan leggen op het ontwerpen van tuinen.
Zowel beeldende kunst als uitvoerende kunst heb ik zodoende van jongs af aan meegekregen. In mijn jeugd heb ik veel getekend en vond ik het heerlijk om toneel te spelen en te zingen. Ik heb ook pianoles gehad, maar ik oefende te weinig. Zodoende kan ik mijzelf bij het zingen helaas niet begeleiden op de piano, dan heb ik een bevriende musicus nodig. Zowel op de middelbare school, het Gemeentelijk Gymnasium in Hilversum, als in mijn studententijd in Leiden, waar ik rechten en op een later moment kunstgeschiedenis heb gestudeerd, heb ik veel op de planken gestaan. Het tekenen is na mijn middelbare schooltijd wat op de achtergrond geraakt, maar de interesse voor beeldende kunst is altijd gebleven.
Jaring: Mijn zusje en ik werden erg gestimuleerd om cursussen in tekenen en boetseren te volgen, in het creatief centrum bij ons in het dorp. Mijn grootvader kon heel goed tekenen, die genen zijn bij mijn zusje terecht gekomen. In mijn eerste ervaringen met moderne en hedendaagse kunst speelde mijn buurvrouw – die qua leeftijd mijn grootmoeder kon zijn – een belangrijke rol. Zij had een abstract schilderij in de gang hangen waar ik van jongs af aan al door gefascineerd was. Wat betekende dat schilderij in hemelsnaam? Toen ik een jaar of vijftien was, vroeg ik het haar een keer: ‘Loop er maar naar toe, kijk er een paar minuten naar en zeg dan wat je erin ziet.’ Wij hadden thuis kippen, en in de wilde verftoetsen meende ik een kukelende haan te ontwaren. Bleek de titel van het werk ‘Le cocq furie’ te zijn – ik was zo trots als een pauw dat ik het werk begreep. Haar dochter runde in die jaren galerie Loerakker, aan de Keizersgracht in Amsterdam. Toen ik in 1998 als vijfde klasser een keer een logeeradres in Amsterdam nodig had, belandde ik voor het eerst in een galerie – ze woonde erboven. Ik herinner me dat we spraken over wat een kunstwerk nou goed maakt. Toen ik kunstgeschiedenis ging studeren kwam ik er achter dat de maker van ‘Le cocq furie’ geen onbeduidend figuur was; het betrof Bram Bogart – wiens nalatenschap tegenwoordig wordt beheerd door White Cube.
Hoe bent u in aanraking gekomen met de kunstwereld?
Alexander: Mijn vader overleed toen ik 21 was. Na zijn dood heb ik met mijn moeder verschillende reizen gemaakt, waarbij er veel tijd werd besteed aan het bezoeken van musea en galeries. Voor mij was Lucio Fontana de eerste grote liefde. Dat een eenvoudige snee in een doek een hele wereld kan ontvouwen, was een openbaring voor me. Daarnaast ben ik in mijn studententijd bevriend geraakt met Jan Hein Reeringh, wiens vader Hans Reeringh – de toenmalige burgemeester van Doorn – een verwoed verzamelaar was, en met zijn echtgenote met grote regelmaat de Biënnale van Venetië en de Documenta bezocht. Zijn enthousiasme heeft bij mij het vuur zeker aangewakkerd. Reizen met de Leidsche Kunsthistorische Vereniging naar Istanbul, New York, Glasgow en Shanghai zijn ook zeer vormend geweest.
Jaring: Via Alexander. Toen wij begin 2002 wat met elkaar kregen, had hij aanzienlijk meer kilometers hedendaagse kunst in de benen. Onze eerste gezamenlijke vakantie ging dat jaar naar de Documenta in Kassel. Ik had begrepen dat dat wel de moeite waard zou zijn, maar had totaal niet door dat het een van de hoogmissen van de hedendaagse kunst betrof. Daar zag ik voor het eerst werk van Shirin Neshat, Mark Manders, William Kentridge en Fiona Tan - er ging een wereld voor me open. Een jaar later bezochten we de solo van Marcel van Eeden in het GEM (de voorloper van KM21). We vonden zijn tekeningen erg interessant, een kunstenaar die een concept zo goed aan kunde weet te paren. Op de titelbordjes zagen we ‘courtesy galerie Maurits van de Laar’ staan en ineens realiseerden we ons dat ook museaal werk te koop kon zijn. We hebben beiden een tekening van Marcel bij Maurits gekocht – en toen was het hek van de dam.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
Alexander: Door mijn liefde voor toneel ben ik lange tijd werkzaam geweest als acteur, tekstschrijver en dagvoorzitter voor diverse opdrachtgevers uit het bedrijfsleven en de overheid. Door de crash van 2008 liepen de opdrachten terug en besloot ik kunstgeschiedenis te gaan studeren. Het schrijven van papers voor de studie beviel mij goed. Op een gegeven moment was Jaring gevraagd om voor de website galeries.nl (eigenlijk de voorloper van GalleryViewer) een maand lang dagelijks een stukje over steeds één kunstwerk te schrijven. Toen Benno Tutein Nolthenius, de eigenaar van de site, aan Jaring vroeg of hij nog mensen kende die ook wel een maandje wilden schrijven, stelde hij mij voor. Deze stukjes werden vervolgens gelezen door een redactielid van Tubelight, die vervolgens het verzoek deed of ik ook voor hen een stuk kon schrijven. Ik voelde me zeer vereerd en koos voor een tentoonstelling bij 1646 in Den Haag. Ik stuurde het stuk in, maar tot mijn teleurstelling had één van hun vaste schrijvers ook al voor 1646 gekozen. Jaring raadde me toen aan mijn stuk dan naar Metropolis M te sturen. Tot mijn verbazing en vreugde wilde Metropolis M het publiceren. Zodoende begon een periode waarin ik veel heb geschreven voor onder meer Metropolis M en Tubelight, waar ik ook een aantal jaar in de redactie heb gezeten. Ik trad toe tot het bestuur van AICA Nederland (de International Association of Art Critics) en heb een aantal jaar retorica onderwezen aan de KABK in Den Haag.
In 2013 werd ik geselecteerd om deel te nemen aan het Gallerist Programme van de Appel, dat door Ann Demeester en Nathalie Hartjes samen met de galeries van Jan Mot (Brussel), gb agency (Parijs), Hollybush Gardens (Londen) en Raster (Warschau) werd georganiseerd. Het programma duurde een klein jaar met intensieve sessies met galeriehouders en kunstprofessionals in Londen, Parijs, New York, Sao Paulo en Warschau. Leerzaam en heel leuk. Uiteindelijk kreeg ik als eindproject in 2014 één dag een booth op de kunstbeurs Liste in Basel tot mijn beschikking, waar ik werken van Paul Beumer toonde. Paul is nog steeds verbonden aan de galerie en vorig jaar hebben we hem wederom op Liste getoond, maar dan een hele week samen met werk van de Mexicaanse kunstenaar Alejandra Venegas.
Jaring: Voordat we met de galerie begonnen heb ik een aantal andere functies in de kunst gehad; zo was ik assistent van de directeur van Den Haag Sculptuur, zakelijk leider van Casco in Utrecht en directeur van Nieuwe Vide in Haarlem. Tijdens mijn studietijd werkte ik anderhalf jaar voor TH Gallery (2005-2009), een bijzondere galerie die werd gerund door de Haagse jurist Theo Dreesmann, die in de jaren negentig besmet was geraakt met het verzamelvirus. Hij toonde onder meer werk van Armen Eloyan, Philip Akkerman, Anke Roder, Walter Swennen en Philippe Vandenberg. Wat me altijd zal bijblijven is zijn enthousiasme over de kunstenaars die hij toonde.
Mijn eerste verkoop ooit betrof een werk van Manu Baeyens, aan Lidewij Edelkoort nog wel. De euforie van dat moment kan ik me nog goed voor de geest halen! Het was op de KunstRAI in 2007 en het betrof een op opengeknipte badmatten geschilderde, jonglerende beer. Van tevoren hadden we het als het meest onverkoopbare werk van de stand aangemerkt, waardoor ik leerde dat onverkoopbare kunstwerken niet bestaan. Een belangrijke les die we ook in ons eigen programma hebben doorgevoerd.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
Alexander: Al onze kunstenaars weten een conceptuele aanpak te paren aan een zorgvuldige beheersing van de materialen waarmee ze werken. We vertegenwoordigen niet alleen kunstenaars uit Nederland, maar ook uit Frankrijk, Oostenrijk, Engeland, Amerika, Zwitserland en Mexico. Waar we inmiddels bekend om staan zijn onze handouts, die sinds de start van de galerie in 2015 worden vormgegeven door Chantal Hendriksen van Studio Hendriksen. Hierin staat naast een plattegrond en beschrijving van de werken ook altijd een essay of interview, waar we een curator of criticus speciaal opdracht toe geven. We vinden het heel belangrijk dat bezoekers context krijgen bij wat ze zien en dat ze iets tastbaars mee naar huis kunnen nemen, wat ze op een later moment nog eens kunnen naslaan. Ook vermelden we de prijzen van de werken op de handout, omdat bezoekers soms moeite hebben om naar prijzen te vragen. Wij willen hier heel transparant in zijn.
Jaring: Ons interessegebied is heel breed. Aan de ene kant heb ik bewondering voor mensen die zich heel specifiek op één niche richten, maar het zou me zelf heel erg gaan vervelen. Ik zie mezelf graag als een voetbaltrainer; je hebt niets aan vier centrumspitsen, je team heeft ook een rechtsachter en een linksbuiten nodig. Wat we erg leuk vinden om te doen is het paren van een jongere generatie kunstenaars aan meer gevestigde namen. Sinds we in 2017 Jacqueline de Jong zijn gaan vertegenwoordigen – en anderhalf jaar later de nalatenschap van Willem Hussem mochten overnemen – is dat er ongemerkt ingeslopen. En we hebben wel de drang om veel te vertellen over wat we tonen. Op beurzen staan we te boek als de galeristen die continu aan het kletsen zijn. Waarbij we dat zonder aanziens des persoon doen; beginnende kopers krijgen eenzelfde behandeling als gerenommeerde verzamelaars. Men ziet ons denk ik ook als ‘beurstijgers’. Veel buitenlandse beurzen doen is riskant en kost geld, maar als je de juiste keuzes maakt, is het (mede met ondersteuning van het buitenlandse beurzen potje van het Mondriaan Fonds) niet onmogelijk. En als je op een beurs als Liste terecht wilt komen (wat ons in 2018 lukte), moet je je aan het front laten zien, anders fiets je je er niet tussen. En het verschaft je natuurlijk een alibi om op allerhande prachtplekken in het buitenland te komen.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Alexander: Het mooiste aspect blijft het maken van de tentoonstellingen in de galerie en de presentaties op beurzen. Hoe vanuit het niets er elke keer opnieuw iets ontstaat. Het samen met de kunstenaar kijken, hangen, kijken, verhangen, kijken, bevragen en opeens schuift alles in elkaar, alsof het altijd zo heeft moeten zijn. Daarnaast zijn de reizen die we de afgelopen zeven jaar hebben gemaakt voor deelnames aan beurzen – in bijvoorbeeld Madrid, Lissabon, Miami en Mexico City – natuurlijk onvergetelijk, mede doordat je mensen tegenkomt die de kunstenaars waarderen die wij tonen. Er gebeurt altijd wel iets op een beurs, ook al is dat soms pas naderhand. Geduld is in deze business zeker een schone zaak. Daarnaast is het een kroon op ons werk wanneer musea met onze kunstenaars gaan samenwerken of werk aankopen. Zo hebben onze kunstenaars tentoongesteld in onder meer het Stedelijk Museum Amsterdam, Kunstmuseum Den Haag, het Fries Museum in Leeuwarden en Wiels in Brussel. Voor het komende seizoen staan onder meer de Biënnale van Lyon, Kunstmuseum Basel, Kunsthaus Zürich en Schloss Moyland op het programma.
Jaring: Het intensief met kunstenaars op kunnen trekken, het hen verder helpen met hun praktijk – en vice versa, want ik kan nog zo goed lullen, als de kunst flut is, kom je er uiteindelijk niet. We gaan in onze keuzes om met bepaalde kunstenaars te werken niet over één nacht ijs. Sinds we van start zijn gegaan, maken alle kunstenaars die we zijn gaan vertegenwoordigen nog steeds onderdeel uit van ons programma. Onze kunstenaars voelen als familieleden of goede vrienden. Daarnaast vind ik de verstandhouding die je met sommige verzamelaars opbouwt ook heel bijzonder – waarbij ieder verhaal weer uniek is – van de Zwitser die een obsessie ontwikkelde voor Wieske Wester en een grote verzamelaar uit Brazilië waar we voor het eerst een watertekst van Lennart Lahuis aan verkochten, tot het Amsterdamse koppel dat bij ons hun eerste serieuze aankoop deed, waarna ze bevangen raakten door het verzamelvirus.
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
Alexander: Het is jammer dat de galeries van generatiegenoten Rianne Groen en Pieter Dobbelsteen (Cinnnamon), beiden in Rotterdam, inmiddels zijn gestopt. Zij hadden een heel eigen stem in het Nederlandse kunstlandschap en waren ook ambitieus qua programmering en deelname aan beurzen. Van Annet Gelink vind ik het fantastisch dat ze al jaren een sterk programma heeft en dat het haar elk jaar lukt weer op de main section van Art Basel te staan. Weinig Nederlandse galeries doen dat haar na, maar dat wordt wel hoog tijd. Nederlandse galeries mogen internationaal veel meer aan de weg timmeren. Dat Diez Gallery uit Amsterdam binnen een jaar op Paris Internationale terecht weet te komen, is uitstekend. De kwaliteit is er wel degelijk, daar mogen we trots op zijn en dat moeten we ook uitdragen.
Jaring: Dat is een uiteenlopende reeks. De klik zit hem deels in het programma, maar ook in het persoonlijke. Toen we tijdens de pandemie bijna geen beurzen konden doen, merkte ik dat ik sommige collega’s echt miste, met name degenen die hun galerie op zo’n beetje hetzelfde moment als wij gestart zijn, zoals Copperfield (Londen), Madragoa (Lissabon), Bonbon (Barcelona), Nir Altman (München), Sophie Tappeiner (Wenen), Joseph Allen (Parijs) en Oktem Aykut (Istanbul).
Van de galeries die al wat langer bezig zijn, hebben we een hele goede klik met Leto uit Warschau, Proyectos Monclova uit Mexico City en Ellen de Bruijne uit Amsterdam. Ellen heeft ons toen we met de galerie begonnen met heel veel raad en daad bijgestaan. In Nederland heb ik verder erg veel bewondering voor Grande Dames als Martita Slewe, Boudi Eskens en Cokkie Snoei, maar ik vind het ook heel goed om te zien dat er met Mulan Go, Fleur & Wouter en m. simons nieuwe aanwas bijkomt. Uit het laatste brancherapport van de Nederlandse Galerie Associatie bleek dat de gemiddelde leeftijd van galeries enorm is toegenomen is. Oftewel, er is minder nieuwe aanwas, en ik voel een soort van verantwoordelijkheid om de ‘jonkies’ te supporten, zoals Ellen dat met ons heeft gedaan.
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
Alexander: Ik heb een groot zwak voor de textielwerken van Vivian Suter, alsmede die van Claude Viallat.
Jaring: Dan denk ik aan Simon Fujiwara of Adrián Villar Rojas. Fantastische kunstenaars die zowel prachtige totaalinstallaties weten te maken, maar waarvan de individuele werken ook voldoende zeggingskracht hebben.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
Alexander: Instagram is heel belangrijk geworden de laatste jaren, zeker om mensen op de hoogte te houden van je activiteiten en ze betrokken te houden. Daarnaast is het een handig medium om snel met personen in contact te komen van wie je geen telefoonnummer of e-mailadres hebt. Mijn eerste contact met de inmiddels door ons vertegenwoordigde Mexicaanse Alejandra Venegas vond via Instagram plaats. Ik had haar werk in Mexico City gezien, toen wij in 2019 deelnamen aan CONDO Mexico City, met een presentatie van Paul Beumer en Willem Hussem.
Jaring: Toen wij ons in hedendaagse kunst begonnen te interesseren, vond net de Amsterdamse galerie-Renaissance plaats, met de opkomst van Juliette Jongma, Martin van Zomeren, Upstream en Zinger Presents. Dat moeten gouden tijden zijn geweest, die jaren voor de bankencrisis van 2008. Een decennium later startten wij onder een ander gesternte, en het internationale landschap was ook veranderd; de belangrijke beurzen legden veel meer nadruk op galeries van buiten Europa, waardoor het nog lastiger was om dat plekje op Liste te bemachtigen – toch wel onze belangrijkste stip aan de horizon van de eerste vijf jaar. Tevens is er de online-component bij gekomen. We beginnen de laatste tijd echt te merken dat we meer verkopen via bijvoorbeeld Instagram doen. Ook zien we dat er meer jonge verzamelaars bijkomen – een club als Young Collectors Circle draagt daar in sterke mate aan bij.
Daarnaast is het belang van alternatieven voor kunstbeurzen toegenomen, zoals CONDO (waarvan de oerversie overigens is bedacht door Jeanine Hofland) en Friend of a Friend in Warschau, waar wij in 2018 aan deelnamen met een presentatie van Sybren Renema. Maar ook kleinschaligere uitwisselingen tussen galeries komen steeds vaker voor. Zo zijn we in november te gast bij Madragoa in Lissabon, die ons hebben uitgenodigd om in een ruimte naast hun eigen galerie een show te maken met onze kunstenaars. Het is belangrijk om als galeriehouder in het buitenland te vertoeven. Dat is niet alleen goed om nieuwe kunstenaars te spotten – we houden er niet van om louter op de Rijks en Ateliers te scouten – maar ook om andere galeries te interesseren voor onze eigen kunstenaars.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Alexander: Ik vind het erg leuk om recent nieuwe kunstenaars te hebben ontdekt bij bevriende galeriehouders, zoals Cole Lu en Ndayé Kouagou bij Nir Altman in München of Natsuko Uchino bij Galerie Allen in Parijs.
Jaring: Naast werk van onze eigen kunstenaars ben ik erg verknocht aan werken die we gekocht hebben voordat we met de galerie begonnen – van kunstenaars als Marcel van Eeden, Martijn Hendriks, Marijn van Kreij en Zeger Reijers. Mijn laatste aankoop dateert van vorig jaar, een tekening van Daniele Formica.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
Alexander: ‘Beter een goede buur dan een verre vriend.’ Ondanks dat het heel leuk is om over de wereld te reizen is er dichter bij huis ook veel te winnen. Tijdens de Corona crisis hebben we mede overleefd omdat er steunaankopen werden gedaan door Nederlandse verzamelaars die ons al langere tijd volgen.
Jaring: Ik denk dat de pandemie galeries zich heeft doen realiseren dat er meer onderling samengewerkt moet worden. In de vorm van nieuwe gremia zoals de internationale IGA, maar ook middels bestaande structuren zoals de Nederlandse Galerie Associatie. In maart 2020, toen de Coronapleures uitbrak, ben ik toegetreden tot het bestuur van de NGA. Ik heb toen gemerkt dat wanneer je goed luistert naar wat ieders belangen zijn, inventariseert wat de belangrijkste uitdagingen zijn en kijkt naar waar de mogelijkheden liggen, je best veel kan bereiken voor de sector. Daarnaast hoop ik dat verzamelaars vaker galeries in hun eigen regio zullen bezoeken en minder in het vliegtuig springen voor beurzen. Meer kwaliteit en minder kwantiteit; mensen hebben gedurende Corona tijdens al die boswandelingen en leessessies ervaren dat het ontsnappen aan de ratrace van 1000 events heel aangenaam kan zijn.