De Goese galerie Van den Berge viert met de solotentoonstelling Tot Zo Ver de 30-jarige samenwerking met schilder Dave Meijer. Dave Meijer (NL, 1955) maakte naam met kleine doeken met doorwerkte kleurvlakken.
Tot Zo Ver is zijn tiende soloshow bij Van den Berge die zijn werk ook vele malen getoond heeft op beurzen en in groepstentoonstellingen. Je zou zijn werken abstract kunnen noemen, maar zelf zou hij dat nooit doen.
Meijer is een schilder die worstelt met de vraag wanneer een werk af is en of een verfspetter moet blijven staan of niet. “Een werk is af als het niet helemaal perfect is en als het dus nog iets in het vooruitzicht stelt. Tot Zo Ver is een momentopname. Er moet geen punt achter die titel.”
Meijer maakt in zijn schetsboeken korte notities die hij ook op zijn website heeft geplaatst. “Flarden” noemt hij ze. Een gesprek aan de hand van een aantal flarden.
De flarden zijn overpeinzingen die, zo eenvoudig en direct mogelijk, weergeven wat voor Meijer belangrijk is. Een aantal flarden heeft betrekking op de problemen waar Meijer tegenaan loopt tijdens het werken:
Vaak kan ik niet eens beginnen | En nu niet meer kijken, want dan ga ik weer beginnen en daar heb ik geen zin in | Ik kan weken twijfelen over een verfspetter | Telkens terug bij af | Streng zijn, niet te streng
“Omdat ik een schilderij zo direct mogelijk wil houden, moet ik in één keer eerst het beeld in mijn hoofd voor me zien. Wachten tot ik geen woorden meer heb. Alle ‘restvervuiling’ moet verdwenen zijn. Als ik na enige tijd een werk opnieuw in een onverwacht moment tegenkom dan moet het me nog steeds even in dat ogenblik verrassen. Dat het niet te statisch en gesloten is. Dat het klopt. Zowel volledig beeld als zowel volledig object. Het heeft tijd nodig. Het gaat vaak om zeer kleine verschuivingen, verhoudingen of om een andere kleurverhouding. Details. De handen gaan dan jeuken en ik schilder weer over. Mee met de tijd. Dat is tevens toch ook de vrijheid die ik ervaar. Jarenlang heb ik heel gedisciplineerd gewerkt van ’s morgens tot ’s avonds. En vaak nog langer doorwerken. De laatste tijd kies ik bewuster mijn momenten. Zo ontstaat er meer afstand. Iets waar ik toch ook behoefte aan heb. Tegenwoordig kan ik besluiten om ergens heen te gaan of iets anders te doen, als ik niet zie waar een bepaald doek om vraagt.”
Ik heb een bloedhekel aan verzinnen
“Ik moet zeker weten dat het beeld op mijn schilderij verwijst naar iets buiten het doek. Dat ik het kan herkennen. Dat is voor mij een soort legitimatie. Verzinnen is oeverloos en bevat voor mij geen enkele ‘toetssteen’. Mijn werk wordt vaak ‘abstract’ genoemd maar voor mij is dat het niet. Het is altijd een probleem van de taal om iets te willen duiden. Ik wil het zien en herkennen door de manier waarop ik naar de buitenwereld kijk.”
Steevast zoek ik naar ordening zowel als ik naar buiten kijk als op het platte vlak
“Overal zie ik compositie. Ik zoek de structuur die ik in de buitenwereld zie. Ik let op de grote vorm. Misschien heeft het te maken met het vinden van houvast omdat ik altijd letterlijk verdwaal. Ik weet het niet. Vaak wordt gezegd dat mijn werk te maken heeft met landschap. Wat is een landschap? Het gaat over de wisselwerking tussen de begrensde concrete binnenruimte van mijn atelier en de buitenruimte die oneindig uitdijt. Die leegte die ik altijd voor me zie moet ik dan vullen. Ik schilder vanuit de herinnering en gebruik universele vormen waarbij ik verschillende standpunten combineer en waarin ik meerdere plekken zou kunnen herkennen.”
Dat Meijer vanuit zijn herinnering werkt, is niet vreemd als je bedenkt dat zijn atelier geen ramen heeft. Afgesloten van de buitenwereld werkt Meijer aan zijn doeken. Het atelier is een zwarte doos. “Zwart maakt hermetisch.” Op het dak van het atelier zitten lichtstraten in de vorm een kruis. Dit kruis is de windroos en staat 7 graden uit het lood ten opzichte van de vloer. “In een schilderij ben ik altijd op zoek naar net niet. Dat het een beetje ‘beweegt’. Ik vermijd nadrukkelijk symmetrie. Daarom heeft een serie bij mij ook geen middelste werk. Geen middelpunt. Dat maakt alles statisch en slaat alles dood.”
Laatst een schilderijtje van René Daniëls gezien. Ik wil het HEBBEN!
“Jaren terug in Museum De Pont zag ik een klein werkje van Daniëls met daarop afgebeeld twee zwanen. Een prachtig soort grijsblauw; die kleur, die directheid. De rode accenten in de snavels, zo’n voltreffer! Dat werkje was zo aanwezig. Monumentaal. Het zou me nooit vervelen.”
Liefst zou ik Mondriaan met Bram van Velde combineren
“Dat gaat over compositie. Bij beiden is sprake van een soort onderliggend netwerk, een stelsel dat ik zie. Mondriaan vat alles samen in een universele beeldtaal waarbij de compositie van het schilderij volledig in harmonie is door horizontalen en verticalen te gebruiken. Het is een meer afstandelijke benadering. Overigens zit er in de verf veel ‘leven’ door kleine verschuivingen en overschilderingen. Een Mondriaan op een plastic tasje? Benieuwd hoe hij dat zou vinden. Bram van Velde is een veel directere schilder die een structuur schildert die veel meer organisch oogt. Impulsiever ook. Het handschrift. Beweging. Als eb en vloed. Compositie is meer vlechtend. Het afstandelijke tegenover het directe. Ik zou beiden willen.”
Zoeken naar een systeem waarbinnen alles kan Sluit deze uitspraak ook aan bij het vorige vraagstuk?
“Dat heeft er zeker ook mee te maken. Waarschijnlijk kan ik die twee benaderingen nooit tot één geheel smeden. Maar ik blijf het proberen. Binnen een vlak zie je bij mijn werk toch vaak een soort beweging van de kwast. Terwijl de compositie meestal heel bouwend is. Overigens gebruik ik vaak de diagonaal. Die zorgt voor ruimtewerking en geeft beweging. Het heeft ook te maken met het vinden van een duidelijk statement. Dat zou heel veel rust en vrijheid bieden.”
De pure liefde voor het schilderen. Ik ben een amateur.
“Daar begint toch alles mee. En dat wil ik ook niet kwijtraken. Het is een voorwaarde voor mij. Helemaal niets willen. Volledig gericht op het schilderij.”