Tot en met 2 mei kun je in Galerie Maurits van de Laar een reeks aquarellen en gouaches bekijken van Nour-Eddine Jarram, die in 1979 naar Enschede verhuisde voor een studie aan de kunstacademie en inmiddels langer in Nederland woont dan hij ooit in Casablanca doorbracht. Wanneer het werk van Nour-Eddine Jarram geduid wordt dan wordt het meestal ook in een sterk contrast geplaatst met de beleving van beelden in zijn jeugd in Marokko, omdat de Koran geen beeltenissen toestaat van de profeet of Allah en er aan de muren in zijn huis ook geen portretten hingen. Jarram groeide naar eigen zeggen op zonder beelden, maar toch doet zo’n simplistische oost-west verdeling zijn werk tekort. Jarram nuanceert dat beeld zelf ook door te stellen dat de Sjiieten bijvoorbeeld wel degelijk miniaturen schilderen, net als andere Arabische kunstenaars die, al dan niet stiekem of impliciet, beeltenissen toevoegden aan hun werk. Jarram beschouwt het ook als iets inherent menselijks, dat zelfs in de allereerste grottekeningen al te zien is.
De overgang van abstractie naar figuratie vond ook niet plaats in Nederland, maar veel eerder, toen hij studeerde aan de kunstacademie in Casablanca. Jarram: “Ik heb het vak geleerd aan de L'école des beaux arts; de beginselen van het tekenen, van het schilderen, van beeldhouwen of tapisserie, de ambacht. Ik leerde over de Westerse kunst van Van Gogh en Rembrandt van mensen die zelf in Europa hebben gestudeerd. In Nederland moest ik leren wat het is om een kunstenaar te zijn. Maar ik weet ook nog dat ik een jaar of zes was en mijn vader thuiskwam met een boekje dat hij van zijn Franse werkgever had gekregen. Het ging over het leven van Jezus. Mooie tekeningetjes. Het was de eerste keer dat ik iets religieus in beeld zag. Hoe kunnen ze Jezus tekenen? Dat mag toch niet! Het heeft mij veel gekost om mensen te schilderen. Maar toen het één keer kwam, werd het een tsunami van beelden. Het was niet meer te stoppen.”
De creativiteit van Jarram werd gestimuleerd door een juf op de basisschool, die zijn tekeningen op de formicatafel tijdens wiskunde - ondanks een element van vandalisme - wist te waarderen en hem voorzag van materialen om mee te werken. Ze stelde de werken die ze van Jarram kreeg tentoon in de kamer van haar dochter, wat in feite zijn eerste minitentoonstelling vormde. Zijn eerste indrukwekkende kunstervaring had hij in Parijs. Samen met twee vrienden begon hij aan een driedaagse treinreis naar het Louvre. Er stond, zoals gebruikelijk, een rij mensen voor de Mona Lisa maar Jarram herinnert zich vooral hoe imposant hij ‘Het Vlot van Medusa’ van Théodore Géricault vond, een gigantisch doek uit 1819 van 5 bij 7 meter dat hij zelf beschrijft als “de Nachtwacht van Frankrijk”.
Na het afronden van zijn studie in Casablanca verhuisden veel van zijn klasgenoten naar Parijs. Jarram: “Ik ging, met twee andere jongens, naar Nederland. Ik kende Rembrandt en Van Gogh. Ik was weg van Rembrandt en zijn wereld. In mijn oude werk zie je veel clair-obscur, dat komt van Rembrandt. Door het donker, zie je sterker het licht. Ik kwam uit een lichte plek en Rembrandt uit een donkere. Het atelier van Rembrandt had kleine raampjes, net als de huizen in Marokko. Er was verwantschap.” In de jaren 90 was het werk van Jarram te herkennen aan de manieren waarop hij de oude meesters vermengde met motieven uit de Islamitische cultuur. Zo recreëerde hij Rembrandts ‘Anatomische les’ op zo’n manier dat er weinig menselijke aspecten overbleven: hoofden werden vervangen door tulpen en het dode lichaam wordt verbeeldt als antropomorfe cactus. Toen Jarram een atelier kreeg op het platteland werd hij juist meer geïnspireerd door de Nederlandse landschapskunsttraditie.
Zijn meest recente werk gaat dieper in op de actualiteit: op de vluchtelingencrisis en de maatschappelijke positie van jonge Marokkaanse Nederlanders. Zijn portretten zijn gebaseerd op selfies die hij aantreft op Facebook en Instagram. Jarram: “Zij hebben het wereldje dat ik vroeger had willen hebben, maar niet kreeg. Eind jaren 70 ben ik weggegaan. Mobieltjes bestonden nog niet. Je schreef een brief naar je ouders en het duurde een week voor je iets terugkreeg. Als ik hen wilde spreken, belde ik vanuit Enschede naar de kruidenier op de hoek van de straat in Casablanca. Die haalde mijn ouders op en dan belde ik een kwartier later terug en kreeg mijn vader en moeder aan de lijn. De jongeren in mijn werk hebben de wereld in hun broekzak. Ze poseren met trots, vaak met het teken van victorie. Maar je ziet niet alleen hun successen; ook hun wanhoop, hun dromen. Zij willen een verhaal vertellen, de selfies zijn een schreeuw om aandacht en begrip. Ik geef dat een ander podium. Als ik ze vereeuwig in een tekening hebben ze meer zeggingskracht. Selfies verdwijnen in het niets, deze portretten blijven in je geheugen hangen.” Daarnaast weet hij treffend de diepe machteloosheid te verbeelden van vluchtelingen die een onzekere toekomst tegemoet gaan.