Tot en met 11 januari toont Slewe Gallery in Amsterdam een solotentoonstelling met recent werk van Jerry Zeniuk. Hij behoort tot een groep kunstenaars die in de jaren zeventig de vraag opwierp wat schilderkunst nog kan zijn wanneer je al het overbodige weglaat. Elementaire schilderkunst richt zich op de basisvoorwaarden van het schilderen (kleur, vorm, oppervlak) om te laten zien hoe weinig er nodig is om een beeld tot leven te brengen. Ook instituten als het Stedelijk Museum en Documenta onderzochten in die tijd de toekomst van het schildermedium. Zeniuks deelname aan de tentoonstelling ‘Fundamental Painting’ (1975) in het Stedelijk gaf zijn carrière een duidelijke impuls en twee jaar later werd zijn werk opgenomen in Documenta 6.
Zijn schilderkunst verschoof sindsdien van dicht op elkaar gestapelde, monochrome verflagen naar open composities waarin kleuren steeds nadrukkelijker tegenover elkaar worden gezet. Voor Zeniuk is kleur altijd meer geweest dan pigment: het is een relationeel gegeven, een metafoor voor menselijke interacties.
De doeken in de tentoonstelling leven: rijen en clusters bewegen, zoeken en testen. Ze gaan niet uit van orde, maar van frictie. Elke kleur veroorzaakt botsingen, waardoor het ritme verschuift terwijl je kijkt. Soms semi-strak in een grid, soms juist als een rafelige reeks gebaren met variaties in druk. In sommige gevallen bloeden de kleuren of plaatst hij geïsoleerde kleuraccenten in het beeld en andere keren laat hij de cirkelvorm volledig los. Heldere tinten als citroengeel, kobaltblauw en smaragdgroen staan naast dieper bordeaux en violet. De cirkels functioneren daarbij als meetpunten. Door steeds dezelfde basisvorm te gebruiken, verschuift de aandacht naar wat er daadwerkelijk verandert: positie, kleur, afstand en de spanning met de achtergrond.
Op het eerste gezicht trekken de veelkleurige stippen namelijk alle aandacht, maar de open ruimte daar omheen is minstens zo bepalend voor het beeld. Zeniuk gebruikt het linnen niet als neutrale drager, maar als een actief oppervlak dat licht opvangt. Het oppervlak tussen de cirkels blijft deels zichtbaar, soms aangesluierd met een grijze of witte waas. Dit bepaalt hoe de kleuren zich gedragen en het stuurt de manier waarop je blik zich over het doek verplaatst.
Door het minimale vocabulaire verschuift de aandacht naar ritme, afstand en verhouding, waardoor je als kijker continu aan het zoeken bent naar balans. Het geheel is daardoor levendig en onvoorspelbaar. De werken hebben iets muzikaals, alsof de kleuren ieder moment even kunnen verdwijnen en weer opdoemen. Alsof de kleuren zich als polyfonische stemmen tot elkaar verhouden. Binnen het beeld, maar ook als schilderijen in de galerieruimte. Geen enkel werk dwingt de aandacht volledig naar zich toe, maar samen vormen ze een veld van variaties waarin herhaling en verschil elkaar ritmisch afwisselen. De bezoeker beweegt als vanzelf door dat veld, en ontdekt gaandeweg hoe subtiel de keuzes zijn die het geheel sturen.
Zeniuk werkt daarbij zonder voorstudies, vertrouwend op ervaring en intuïtieve keuzes. Tegelijkertijd hanteert hij een set zelfgekozen beperkingen die richting geven aan zijn ordening. Het resultaat oogt spontaan, maar verraadt een onderliggende structuur.
Zijn interesse in schilderkunst is onlosmakelijk verbonden met de manier waarop we kijken. Voor hem is echt kijken geen kwestie van scherpere ogen, maar van anders denken. Wie de tijd neemt om de ruimte van een schilderij te verkennen, wordt daarvoor beloond. In zijn boek ‘How to Paint’ schrijft hij:
“Wie zich verdiept in schilderkunst, gaat vanzelf meer zien. Dat komt niet doordat onze ogen verbeteren, maar doordat we nadenken over wat we bekijken. Kijken is een vorm van visueel denken; hoe je denkt, bepaalt hoe je ziet. (...) Beeldend kunstenaars, en schilders in het bijzonder, denken buiten de grenzen van taal. Hun aanpak draait uiteindelijk om het begrijpen van ruimte, of dat nu fysieke ruimte is of beeldruimte. Beeldruimte is de denkbeeldige ruimte die we in schilderijen waarnemen. Ruimte kent geen tijd; tijd ontstaat doordat we ons erin voortbewegen. Beeldruimte wordt in één oogopslag begrepen en levert een stilstaand beeld op, maar ons ‘bewegen’ door die ruimte kost tijd en verrijkt de ervaring. Wanneer we naar een schilderij kijken, zien we alles tegelijk, maar in de tijd ervaren we meer, ook al verandert het beeld niet.”
Jerry Zeniuk werd in 1945 geboren in Bardowick in Duitsland. In 1950 emigreerden hij met zijn Oekraïense ouders naar de Verenigde Staten. Na het behalen van zijn Master of Fine Arts aan de University of Colorado verhuisde hij in 1969 naar New York. In 1981 ontving hij een stimuleringsbeurs van The National Endowment for the Arts. Tegenwoordig verdeelt hij zijn tijd tussen München en Murnau. Zijn werk werd onder meer verzameld door de Pinakothek der Moderne, Kunstmuseum Winterthur, het Lenbach Museum en de AkzoNobel Art Foundation. Hij had solotentoonstellingen in het Josef Albers Museum, Museum Lenbachhaus, Kunsthalle Bremen, Museum Wiesbaden, Kunstmuseum Kassel, Kunstmuseum Winterthur en Pinakothek der Moderne en zijn werk was verder te zien in het Mondriaanhuis, het Folkwang Museum, Museum Augsburg, Louisiana Museum, het Virginia Museum of Fine Arts en het Hirshorn Museum in Washington. Daarnaast was hij tussen 1992 en 2010 actief als docent aan de Akademie der Bildenden Künste in München.