Voor de meesten van ons is fotografie synoniem met een afdruk gemaakt met een camera en een rol film of SD-kaart. Begrijpelijk, maar ook misleidend, want er zijn andere manieren om te tekenen (grafie) met licht (foto) – zelfs zonder camera en film. Sinds de eerste helft van de 19e eeuw zijn er talloze dragers en druktechnieken geweest. Een van de pioniers van de fotografie, de Brit William Fox Talbot, ontdekte dat er een beeld verschijnt als je lichtgevoelig materiaal op papier aanbracht en het in een camera obscura plaatste. De Amerikaanse fotograaf Amanda Means toont aan dat het omgekeerde ook werkt.
Sinds het eind van de jaren '80 gebruikt Means haar eigen unieke proces, waarbij ze objecten – bloemen, gloeilampen en glazen water – plaatst in een aangepaste 19e-eeuwse grootformaatcamera. Het licht wordt niet binnen de camera vastgelegd, maar passeert het object en valt op lichtgevoelig fotografisch papier in de donkere kamer, waardoor veel meer details zichtbaar worden – een omgekeerde camera obscura. Het resultaat zijn vlijmscherpe vergrotingen van alledaagse voorwerpen, waardoor ze veranderen in alledaagse titanen.
Op Unseen toont The Merchant House verschillende werken uit de serie Water Glasses van Means en een raster uit de serie Light Bulbs.
Means' fascinatie voor alledaagse voorwerpen gaat terug tot haar jeugd op een boerderij in het noorden van de staat New York. Haar ouders teelden aanvankelijk fruit, maar schakelden later over op melkveehouderij. Tijdens haar jeugd ontwikkelde ze een oog voor subtiele veranderingen en nuances. "Ik voelde me heel dicht bij de natuur steen, observeerde de wisselende seizoenen en het weer, het veranderende licht op de velden en in de bossen. Ik herinner me het gevoel dat ik als kind had, volledig ondergedompeld in een diep bewustzijn van deze wereld vol leven – vol beweging, kleur, vormen, licht dat me omringde," vertelde ze ons.
Na haar afstuderen aan Cornell University verhuisde ze in 1979 naar Manhattan. Een scherper contrast met de omgeving van haar jeugd is bijna niet denkbaar. "Er was weinig dat groen was. Weinig dat stil was, en bijna geen geluiden van de natuurlijke wereld."
In het begin voelde Means zich niet thuis in de grote stad. Dus begon ze net buiten New York te fotograferen, in New Jersey en de Hudson Valley. Langzaam maar zeker begon ze zich meer thuis te voelen in Manhattan en begon ze mensen en hun schaduwen op straat te fotograferen. "Ik begon een unieke schoonheid te zien in het zonlicht op het stadsplaveisel en merkte de veranderende schaduwen in de straten op naarmate de zon door de lucht trok. Langzaam begon ik een heel ander soort rijkdom te waarderen en te genieten van de wilde drukte van de straten van Manhattan – de ambitie en energie van de mensen – mensen en culturen van over de hele wereld, allemaal samengepakt op één klein eiland!"
"Ik begon te kijken naar Weegee, Gary Winogrand, Diane Arbus, Aaron Siskind, Lewis Hine, Berenice Abbott. In deze periode ontdekte ik het abstract expressionisme en begon ik heel duidelijk te begrijpen hoe hun werk voortkwam uit de energie van Manhattan." Vooral het werk van Jackson Pollock, Willem de Kooning en Franz Kline raakte haar diep. "Ik begon me te identificeren met dit werk dat uit New York City was voortgekomen – zowel de fotografie als de schilderkunst – op een manier die ik nooit zou hebben gedaan als ik de stad niet direct had ervaren. Mijn foto's werden abstracter; ik fotografeerde machines en industriële objecten van dichtbij."
Midden jaren '80 exposeerde ze haar werk in de Zabriskie Gallery, waar ze aandacht trok met haar grote afdrukken van landschappen. Een van de bezoekers was Robert Mapplethorpe, die de kwaliteit van de afdrukken herkende en Means vroeg om zijn grote formaten af te drukken. Daarna werkte ze samen met onder andere Francesca Woodman, Petah Coyne en Roni Horn. Maar ondanks haar indrukwekkende portfolio was Means op zoek naar iets anders.
"Na verloop van tijd verveelde deze traditionele, onberispelijke manier van afdrukken mij. Deze traditionele benadering van afdrukken was in een aantal opzichten erg beperkt. Ik had het onder de knie en wilde nieuwe manieren verkennen om met lichtgevoelige materialen te werken. Ik verlangde naar een meer vloeiende aanpak en begon te experimenteren met alternatieve methoden."
Fotograferen zonder camera
In die tijd fotografeerde ze al bladeren met een grootformaatcamera, maar ze was niet tevreden met de resultaten. Net als Jackson Pollock wilde ze van binnenuit werken. De nerfstructuur van de bladeren moest zichtbaar zijn. Daarom besloot ze de camera en de negatieven weg te doen. Vanaf dat moment plaatste ze de bladeren in een vergroter en drukte ze af zonder filmnegatief, het echte blad was het negatief. De resultaten leken op röntgenfoto's. Aangezien de beelden enorm vergroot werden, werd de bladstructuur – nerven en randen – goed zichtbaar. " Een blad van een centimeter of vijf nemen kon ik een afdrukken op groot formaat, waardoor ieder klein detail perfect duidelijk werd. Dit was mijn eerste poging met cameraloze fotografie. De bladeren waren een groot succes. Ik werd uitgenodigd om ze te exposeren in het Museum of Natural History aan de Harvard University."
Deze ontdekking was bevrijdend voor Means. "De resultaten waren spectaculair, en ik was bevrijd van de traditionele benaderingen die zo verstikkend voor me waren geworden." Toen ze bloemen wilde fotograferen, stuitte Means al snel op het enige nadeel van haar uitvinding: het bleek onmogelijk om driedimensionale objecten te fotograferen. Vervolgens verbouwde ze een 19e-eeuwse grootformaatcamera tot een soort omgekeerde camera obscura. "Ik construeerde een ruimte van ongeveer 30 x 30 cm – groot genoeg om een grote bloem in te zetten – en bedekte deze met een zwarte doek. Dit apparaat rust op een doos die naar de muur gericht is. Het fotopapier is op de muur bevestigd." In een verduisterde donkere kamer projecteerde ze het licht van het apparaat op het papier en ontwikkelde dat vervolgens als een normale foto. Dit alles zonder gebruik te maken van een traditionele camera met een film.
Een uitbarsting van stralend licht
Na de serie bloemen volgde een serie met een enkele gloeilamp die met verschillende belichtingen werd gefotografeerd. Omdat er twee lichtbronnen in het apparaat zaten, konden er twee verschillende belichtingen worden gemaakt – één met de gloeilamp zelf en de andere met een felle lichtbron achter het peertje. Means experimenteerde met de belichtingstijd en dimde de gloeilamp en het achtergrondlicht op verschillende manieren voor elke opname, wat resulteerde in verschillende zwart- en grijstinten in elke afbeelding.
"De vergroting verstoort het gevoel van schaal voor de toeschouwer. De combinatie van helderheid en grootte transformeert het beeld in een uitbarsting van stralend licht, omgeven door een subtiele reeks grijstinten omgeven en een intense duisternis. De herkenbare botanische onderwerpen die worden afgebeeld op de foto’s—bloemen, bloemblaadjes, stengels, bladeren en delicate voortplantingsdelen—worden getransformeerd van puur botanisch tot metaforen voor de levensgevende kwaliteit van licht zelf voor alle levende organismen op aarde."
Daarna volgde een serie waterglazen gevuld met bruisend water en ijsblokjes. Deze werden opgeblazen tot gigantische glazen waarin elk klein detail zichtbaar is: de luchtbellen, de condensatie en de lichtere kern van de ijsblokjes. "Bij het werken met de waterglazen raakte ik diep gefascineerd door de opmerkelijke details in elk glas. Wanneer ik deze details langdurig en van heel dichtbij bekijk, worden ze volledig abstract en onthullen ze een buitengewone energie van nuances, schaduw en textuur. In die momenten word ik herinnerd aan de sensaties die ik als kind had bij het observeren van de veranderende tonen van licht en schaduw in de velden en bossen op de boerderij van mijn familie."
Een netwerk van ideeën
Gevraagd naar de connectie tussen haar series, legde Means uit dat haar werk in essentie een netwerk van ideeën vormt, die elk voortkomen uit haar fascinatie voor lichtgevoelige materialen. Means voelt een diepe verbinding met de magische wijze waarop lichtgevoelige materialen het leven om ons heen kunnen vastleggen, vertelde ze ons. "De ene serie leidt tot de andere, afhankelijk van het resultaat van de voorgaande werken. Ik heb vaak het gevoel dat mijn werk een eigen leven leidt. Dat het me in zijn eigen richting stuurt." Dus het was voor Means alleen maar logisch om na de bloemen over te gaan op gloeilampen. "Voor mij is het duidelijk: gloeilampen lijken op bloemen, vooral als je bedenkt dat beide filamenten hebben. Ik noem ze de 'bloemen van de stad.'"
Means' voorkeur voor alledaagse voorwerpen kan deels worden herleid tot haar tijd in New York, maar ook tot haar jeugd, waarin ze een scherp oog ontwikkelde voor kleine veranderingen in haar directe omgeving. "Ik ben geïnteresseerd in surrealisme en gevonden voorwerpen zoals gebruikt in popart. Het strakke kadreren van mijn waterglazen is beïnvloed door Warhols kadrering van zijn soepblikken. Ook houd ik van Cézannes opmerking dat het niet nodig is om naar exotische plekken te reizen om te schilderen. Je kunt je kachelpijp schilderen! Wat hij bedoelde is dat we iets heel moois kunnen vinden in iets alledaags als een kachelpijp. We hoeven geen verre plaatsen en ongebruikelijke voorwerpen af te beelden. Het dagelijks leven om ons heen is fascinerend, vreemd en wonderbaarlijk genoeg."
Momenteel werkt ze verder aan een serie abstracte werken. "Voor deze werken heb ik een uiterst arbeidsintensief proces ontwikkeld van handmatig vouwen, opnieuw vouwen, verpletteren, breken en vervolgens het fotografische papier belichten en ontwikkelen. Het levert een geheel nieuw, driedimensionaal fotografische oppervlak op."