Hoe ziet het ideale atelier eruit? Hoeveel tijd spendeert een kunstenaar in zijn atelier? Is het een heilige plek? In de reeks ‘Het atelier’ deze week: Steven Aalders, van wie tot en met 26 juni een solotentoonstelling te zien is in het Kröller-Müller Museum.
Gaat u iedere dag naar uw atelier?
Het liefst ga ik zes dagen in de week naar mijn atelier. Ik heb een vast werkritme nodig om iets te kunnen maken, om elke dag een klein stukje toe te voegen aan het grote geheel. Het geheim van iets maken ligt in het doen. ‘Work comes from work,’ zei Vincent van Gogh.
Hoe laat vertrekt u naar uw atelier, en hoe: te voet, per fiets, openbaar vervoer of auto?
Om een uur of negen ga ik op mijn fiets van huis en rijd langs het Rijksmuseum, door het Vondelpark, naar mijn atelier. Dat is in Oud-West, een gebouwtje dat tussen woonhuizen ligt ingesloten. Het is meer dan honderd jaar geleden gebouwd als melkfabriek. Daarna was het een rubberfabriek, vervolgens een naaiatelier en er heeft ook nog een schietvereniging in gezeten. Toen ik hier vijfendertig jaar geleden terecht kwam, was het een afbraakbuurt. Nu is Oud-West een gewilde buurt. Vijf jaar geleden heb we het kunnen kopen en gerenoveerd.
Houdt u vast aan bepaalde rituelen in uw atelier? Muziek of juist stilte?
Als ik aankom en de deur achter me dicht doe, trek ik m’n verfkleding aan. Ik zet de doeken klaar waaraan ik ga werken, meng de olieverf die ik die dag ga gebruiken en begin te schilderen. Na een half uurtje, als ik op gang ben, zet ik muziek op. Soms wil ik stilte, maar meestal helpt muziek me te concentreren. Ik hou van pianomuziek, sonates van Chopin, Beethoven en Bach. In een periode steeds dezelfde CD. De laatste weken zijn dat alle orgelwerken van Bach uitgevoerd door Marie-Claire Alain. Schitterend! Bij de stille klanken van Morton Feldman is het ook goed werken, maar Bach is altijd goed voor de concentratie: het kalmeert en tegelijkertijd windt het op.
Hoe belangrijk is licht voor u?
Daglicht is essentieel voor het mengen van de verf, en dit atelier heeft overvloedig daglicht. Het is een hoge ruimte met blinde muren en – voor een fabriek – een karakteristiek zaagtand dak. Er zijn grote dakramen op het noorden en kleine ramen op het zuiden met lamellen waarmee ik in de zomer het zonlicht kan filteren. Daardoor is er langs de muren een verloop van warm en koel licht. Aan de balken is TL-verlichting bevestigd, maar daar maak ik bijna geen gebruik van. Ook op een heel donkere winterdag is er altijd genoeg daglicht om bij te werken. ’s Avonds werk ik sowieso niet.
Hoe gaat u te werk? Begint het werk pas op het moment dat u uw atelier betreedt of gaat het werk altijd en overal door?
Leven en werk zijn voor mij onlosmakelijk met elkaar verbonden. Waar ik ook ben, wat ik ook meemaak, wat ik ook zie, lees of hoor, verwerk ik in mijn werk. Ik denk altijd aan mijn schilderijen; hoe ik ze beter kan maken, hoe ik het scherper kan stellen. Afstand nemen, nieuwe dingen zien, nieuwe ontmoetingen, ze zijn onmisbaar voor inspiratie. De meeste ideeën ontstaan op reis. Ik neem altijd een schetsboek en een aquareldoosje mee.
Hoeveel tijd spendeert u gemiddeld per dag in uw atelier?
In de ochtend werk ik vanaf een uur of negen tot het middaguur. Dan ga ik eruit voor de lunch, meestal even naar huis. Om een uur of twee ben ik weer terug in de studio en werk ik tot ik klaar ben. Daarna fiets ik weer terug. Het verschilt: de ene keer korter, de andere keer langer. Vaak zit ik nog een tijdje te kijken. Zo gaat dat al vijfendertig jaar. Tussendoor heb ik ook in verschillende ateliers in het buitenland gewerkt. Eind jaren tachtig in Barcelona, in de zomer van 2011, in een atelier van de Josef Albers Foundation in de bossen van Connecticut, en in 2017 in het mooie atelier-huis van Theo van Doesburg in Meudon, bij Parijs. Dan was het atelier tegelijk de woning.
Is het atelier een heilige plek?
Mijn atelier is een geordende eenheid waar het gereedschap op z’n plaats ligt, waar een stoel, een deur, een tafel of een schilderij zich verhoudt tot de hele ruimte en alles wat zich daarin bevindt. In een chaos kan ik niet werken. Ik hou van een zelf gecreëerde orde. Ik heb dat altijd gehad. Als ik ver terugga in mijn herinnering, beschouw ik het bureautje – een lage tafel met een stoeltje – dat mijn moeder voor mij als kleine jongen in de huiskamer van ons huis had neergezet als mijn eerste atelier. Ik had daar een aquarium op staan met goudvissen, papier om te tekenen, boekjes en dergelijke. Ik zat er voor dag en dauw, wanneer iedereen nog in bed lag, al te tekenen. Ik had een plek. Het atelier is dus een plaats waar dingen gemaakt kunnen worden en uitgeprobeerd. Een werkplaats of, zo je wilt, een laboratorium. Theo van Doesburg zei: ‘Uw atelier moet zijn als een hol kristal, een glazen stolp,’ en: ‘Het palet moet van glas zijn, het penseel, vierkant en hard.’ Die aansporing tot helderheid geldt misschien niet voor iedereen, maar mij klinkt het niet vreemd in de oren. Mondriaans atelier – wordt gezegd – staat in de traditie van de negentiende eeuw als een tempel, maar het was ook een uitdijende ruimte van zijn schilderijen. Hij zette zijn schilderijen voort op de muren van zijn atelier met gebruik van stukken karton. Ook ik experimenteer met opstellingen van meerdere schilderijen en kleurvlakken op de muur. Het grote atelier dat ik nu heb, stelt me daartoe in staat. Ik kan installaties één op één uitproberen.
Ontvangt u er bezoek, van verzamelaars, curatoren of collega-kunstenaars?
Ik ontvang graag bezoek. Ik vind het waardevol en ook nodig om geregeld commentaar op het werk te krijgen en van gedachten te wisselen met collega-kunstenaars en geïnteresseerden.
Wat is het mooiste atelier dat u ooit heeft gezien?
Ik ken geen mooier atelier dan mijn eigen atelier. Andere ateliers die ik mooi vind zijn die van kunstenaars die ik bewonder. Mondriaans atelier in de Rue du Départ ken ik uiteraard alleen van foto’s, maar in gedachten was ik vaak in die betoverende ruimte. In de indrukwekkende gebouwen in New York en Texas, waar Donald Judd zijn werken onverbiddelijk uitdacht en installeerde, kwam ik pas na zijn dood. Maar Agnes Martin zocht ik op in haar atelier in Taos, New Mexico. Dat was zo’n vijfentwintig jaar geleden en in al z’n soberheid even indrukwekkend. Ze woonde inmiddels in een bejaardentehuis. Op haar kamer hingen aan de muur geprikt posters van Georgia O’Keeffe. Ze sprak over haar liefde voor Goya en haar bewondering voor Judd. ’s Middags reden we met haar auto naar het atelier. Het was een onaanzienlijk gebouwtje aan de kant van de weg. Binnen hing onder een dakraam een nog maagdelijk doek. Rechts daarvan een tafel met potten gesso, enkele kwastjes en plastic bordjes met waterige verf. Midden in de kleine ruimte stond een tafel, waarop een groot vel papier vol klein gekrabbelde berekeningen, die dienden voor het bepalen van de vlakverdeling van haar doeken. Tegen een wand leunde een stapel schilderijen. We bekeken ze één voor één. Een prachtige nieuwe serie met ijle roze en lichtblauwe horizontale banen. Bij de laatste vroeg ze: ‘Do these paintings make you happy?’ Ik knikte bevestigend. Waarop ze antwoordde: ‘Good! That’s why they were made for.’
Hoe ziet het ideale atelier eruit?
Het ideale atelier is zo klein en wijd als de verbeelding.