In het nieuwe werk op papier van Anya Belyat Giunta (1975) staat de geheime tuin centraal. Het is een symbolische plek die we kennen als oertuin, tuin van de Hesperiden, hof van Eden of hemels paradijs, waar het raadsel van het bestaan ligt verborgen en diepe verlangens en angsten tevoorschijn komen. De tuinen hebben een uitbundige vegetatie en baden in een intens geel licht waarin figuren opduiken die zowel bizar als aandoenlijk zijn. In andere tekeningen veranderen groteske gezichten en lichamen met uitstulpende vormen in een soort intieme landschappen die opdoemen als in een halfslaap. Anya Belyat Giunta ziet ze als territoria van de ziel verborgen achter het direct waarneembare.
Diederik Gerlach (1956) maakte recent een reeks penseeltekeningen in bruine bister tinten waarin hij bekende Duitse landschappen als de Rijnoevers of de Harz een nieuwe interpretatie geeft. Vergeleken met zijn precies uitgewerkte schilderijen op paneel hebben ze een vrije en dynamische penseelvoering die beweging in het beeld brengt.
Je zou ze kunnen vergelijken met de Seelenlandschaften van Caspar David Friedrich waarin de innerlijke wereld en de emoties van de kunstenaar tot uiting komen in het landschap. Zoals vaak verwerkt Gerlach elementen als verticale lijnen of een zwierige draadfiguur in het beeld die de ogenschijnlijk vertrouwde landschappen ook iets vervreemdends geven.
Dan Zhu (1985) schakelt in haar werk van een macro naar een microniveau en past parallele perspectieven toe om verborgen energieën in de natuur zichtbaar te maken. Haar voorstellingen hebben iets magisch, oren veranderen in vlinders en zaden verspreiden golvende lijnen die een interieur aftasten. De zogeheten Spirit Resonance uit de traditionele Chinese schilderkunst is daarbij belangrijk, niet de wetenschappelijk accurate weergave staat voorop maar het wezen van een object of figuur moet worden gevangen. Voor Dan Zhu zijn de westerse en aziatische kunst even waardevol, het zijn verschillende wegen die naar hetzelfde doel leiden. In haar eigen woorden: “Curators or art historians are always swimming along the river, but artists are jumping all over the place.”