Ergens tussen Antwerpen en Ronse, 28 maart 2023
De bol is het meest uniforme van alles vaste lichamen, daar alle punten van zijn oppervlakte op gelijke afstand van het middelpunt liggen. Daarom en om zijn vermogen om rustig op één zelfde plaats, binnen zijn eigen omgrenzing om zijn as te draaien, stond Plato geheel achter het besluit van de demiurg, die aan de wereld een bolvorm gaf. Hij geloofde dat de wereld een levend wezen is, en in De Wetten (898), stelde hij dat de planeten en de sterren ook levend zijn. Hij verrijkte dus de fantastische dierkunde met enorme bolvormige dieren en hekelde de kortzichtige astronomen die niet wilden begrijpen dat de omlopende beweging van hemellichamen spontaan en vrijwillig was. (Jorge Luis Borges, ‘Het Boek van de Denkbeeldige Wezens’, vertaling Annie Sillevis, 1976)
Misschien ligt het verscholen in mijn naïviteit om dit verlangen te koesteren om terug te keren naar een staat waarin de dingen die ons omringen in harmonie met, door en naar elkaar toe bewegen. Niets is minder waar. Zoals Werner Herzog zei: ‘Even the stars up here in the sky look like a mess’. Ik ben ontzettend geboeid door sterren en planeten, al zeggen wetenschappelijke artikels over het universum mij weinig. Problematisch is dat het allemaal zo wáár klinkt. In het begin van de zeventiende eeuw geraakten de Duitse astronoom Johannes Kepler en Engelse mysticus Robert Fludd het er niet over eens wie van hen het eerst op het idee gekomen was dat de aarde een levend wezen is, wiens ademhaling - als van een walvis - al naargelang zijn slaap- of waaktoestand vloed en eb van de zee veroorzaakt.
Ook ik voel mij naast doodsbang ook wel eens beschermd door een groot rondzwevend lichaam. Wat deze poel aan waanzinnige waarheden en schijnbaar vaststaande principes wel doet is mij de vrijheid geven om er eender wat aan toe te kunnen voegen. Het voelt aan als een verplichting om in dit nihilistisch tijdperk waarin ik meestal verward sta toe te kijken op zoek te gaan naar - al is het maar tijdelijk - een herinnering aan een collectieve droom, naar nieuwe rituelen om in deze wereld te kunnen functioneren. Het is een tweeledige zoektocht die zich bevindt tussen iets dat we zijn vergeten of zijn kwijtgeraakt en iets dat nog moet ontstaan. Een hemelgewelf wordt een strakgespannen spiegelvlak en wat daarachter zit is niet zichtbaar. Misschien gaat het net over dat dunne vel tussen boven en onder. Zonder plus en min knettert het niet.
En ‘Wie wil stralen, die moet branden!’ zegt Lucebert.
Ergens in een plas water ontstaat er een gloeiende kern. Een lichaam lijkt te ontwaken maar is ook geconserveerd als in een permafrost. Een uitvergroot figuur uit een hamertje-tikspel hangt als een afgodsbeeld aan de muur, geometrisch in zijn vormen maar des te onbeholpen. De zonnekrijger! Het zijn objecten waarin iets tot stilstand gebracht wordt. Een vluchtige beweging, draden die onder spanning staan, een kosmisch ei lijkt uitgebroken uit zijn mal, maar komt in een glimp weer tevoorschijn. Schaakpaarden keren terug naar hun oervorm, weggerukt uit de rigide orde van het bord, op een oppervlak waar in de verte alweer een haast militaristisch getrommel weerklinkt die hen wederom tot orde roept.
Nachdenklich betrachteten wir mit Neugier den zweifelnden Blauen Mann auf der Leinwand, sahen uns an und Begannen von vorne. (Der Zweifler, Bertolt Brecht, 1937)
Tekst: Toon Boeckmans