Philine Vanrafelghem (°1985, Roeselare) onderzoekt in haar werk de relatie tussen textiel en architectuur. Architect en kunsttheoreticus Gottfried Semper (1803 – 1879) meende dat de oorsprong van de architectuur (in eerste instantie plaats van beschutting en bescherming) terug te vinden was in de textiel (de mens kleedt zich om zich te beschermen). Volgens zijn ‘bekledingsprincipe’ werd de geweven mat gebruikt als vloer en, opgehangen aan een structuur, als wand. Horizontale en verticale patronen refereren in Vanrafelghems werk aan weefsels, raampartijen, stenen façades en gordijnen. De patronen verspringen subtiel, het resultaat van een doorgedreven proces van schetsen op kalkpapier. Verschillende plannen worden laag over laag op elkaar gelegd. Aldus vallen textiel en architectuur samen en verweven ze zich tot een eigen vocabularium. Een vocabularium waarmee de kunstenares de grenzen van de representatie aftast. Ze legt de nadruk op vorm, kleur en het vlak van het doek, want door een transparante manier van schilderen krijgt ook het onbehandelde katoenen doek een bepalende rol in het beeld. Vanrafelghem presenteert haar schilderijen gedrapeerd, gevouwen of opgerold, waardoor ze een nieuwe spatiale relatie aangaan.
In haar recente reeks wand gewand mauer (2022-….) gaat Vanrafelghem verder in op Sempers bekledingsprincipe. De theoreticus maakte met dit principe een onderscheid tussen de dragende en de ruimte scheidende functie van muren. Het tapijt vormde volgens Semper de zichtbare wand (in het Duits ‘die Wand’, een woord dat etymologisch dezelfde oorsprong heeft als ‘das Gewand’ of ‘het gewaad’), de stenen muur had slechts een dragende functie (in het Duits ‘die Mauer’). Deze theorie betekende voor de kunstenares het vertrekpunt van een reeks met focus op de relatie tussen wand en muur, interieur en exterieur, het zichtbare en het verborgene. In plaats van het decoratieve van ‘die Wand’ te benadrukken, onderzoekt Vanrafelghem echter het decoratieve van ‘die Mauer’: pleister- en metselwerk, hout, wapening en beton worden laag per laag vormelijk ontleed, verschaald en vervolgens op elkaar gelegd tot er een nieuw decoratief patroon ontstaat.
Met wand gewand mauer plaatst Vanrafelghem architectuur (een eerder mannelijk gegeven) en textiel (een eerder vrouwelijk gegeven) ook in een gender gerelateerde context. De schilderijen zijn immers gebaseerd op woningen als de villa Mairea van Alvar Aalto en de villa Müller van Adolf Loos, waarin de organisatie van het kijken en de seksualiteit van de ruimte een belangrijke rol spelen. De manier waarop deze villa’s ontworpen zijn, conditioneert in zekere zin het kijken. De blik van de vrouw is gericht op andere ruimtes dan deze die door de blik van de man worden gecontroleerd. Het vrouwelijke is hier eerder gelinkt aan het interieure, de interne werking van het huis. Het kijken van de man is gericht naar de buitenwereld, hij heeft de algemene controle over wat er in het huis gebeurt en wie de woning betreedt. In haar diptieken deconstrueert Vanrafelghem laag per laag deze stereotypische ruimtelijke structuren tot alles overschrijdende, transspatiale patronen.