Over Daan den Houter
Daan den Houter (Rotterdam, 1977) is een conceptueel kunstenaar die multidisciplinair werkt. In zijn oeuvre is het concept bepalend voor het medium dat hij kiest. De gelaagdheid van zijn kunst werkt bij eerste beschouwing als een vals plat, waardoor je als toeschouwer aanvankelijk wankelt om pas daarna je evenwicht te hervinden. Humor, cynisme en scherpe tegenstellingen verwerkt hij in zijn beelden om de toeschouwer aan het denken te zetten over belangrijke thema’s als geld, identiteit, waarde en voor algemeen aangenomen percepties op deze thema’s.
In de expositie - EN WAT NU - wordt onder meer werk getoond dat is ontstaan tijdens zijn werkperiode in Los Angeles afgelopen jaar. Den Houter is in 2017 door het Mondriaan fonds ed beurs voor Bewezen Talent toegekend.
Tentoonstellingstekst door Mischa Andriessen - dichter, schrijver, recensent -
Gesprekken tussen kunstwerk en toeschouwer zijn per definitie een uitwisseling van misverstanden.
Peter Verhelst
‘Onderzoek het nu, onderzoek het later, u zult zien dat het niet zo is.’ Voorgaand citaat komt uit de verdedigingsrede die de Griekse filosoof Socrates uitsprak nadat hij was veroordeeld tot het leegdrinken van de gifbeker. Althans deze zin heeft hij naar verluidt bijna zo gezegd. Schrijver dezes heeft een enkel woord toegevoegd, maar daarmee de betekenis volledig veranderd, want met die een kleine wijzing staat er ineens het tegendeel van wat Socrates in wezen heeft gezegd.
Het werk van Daan den Houter gaat meer nog dan over schijn die bedriegt over het bedrieglijke van waarheden, het bedrieglijke van weten. Diezelfde Socrates zei ooit dat het enige dat zeker wist was dat hij niets zeker wist, op een vergelijkbare manier, zij het met meer humor bevraagt Den Houter consequent wat hij aan het doen is en in wat voor constellatie hij zich met zijn werk bevindt. Dat werk is een tekst, een eindeloos morrelen tot duidelijk is of een aanname al dan niet deugt. Door zichzelf eenvoudigweg steeds weer de vraag te stellen: Waar ben ik mee bezig? ondergraaft hij talloze klakkeloos aanvaarde veronderstellingen, vooral die over kunst, die van anderen, maar zeker ook die van hemzelf. Meer dan een vrolijk soort sabotage is dat een oprechte hunkering naar kennis, een hartgrondig willen weten, waarbij hij het risico dat hij met de vragen die hij stelt het systeem van de kunst op losse schroeven zet voor lief neemt.
Zo ondermijnen zijn ijsschilderijen die zoals ijs betaamt op zeker moment smelten en dan ophouden te bestaan, de geldende notie dat een schilderij een tijdloze fixatie is van een beeld en/of een idee. Vanaf het invriezen van de verf tot het tentoonstellen en daarmee het ontdooien, hebben deze ijsschilderijen geen moment een blijvende vorm, zijn het dan wel schilderijen als ze blijven veranderen tot er niets van over is? En zo ja, wanneer zijn ze dat? Of omvat zo’n ijsschilderij in feite een heleboel verschillende schilderijen achtereen?
Het is veelzeggend dat Den Houter een dergelijk experiment aandurft waarin hij de natuur- en scheikundige processen wel in gang zet, maar er vervolgens nauwelijks of niet controle over heeft. En passant levert hij hiermee commentaar op de kunstmarkt, want hoe krijg je iets verhandeld dat constant anders is en ten slotte voor altijd weg?
In andere werken stelt Den Houter speelse vragen over wat een kunstenaar in wezen is. Een ambachtsman, zoals in vroeger tijden werd gedacht? een wetenschapper? Of iemand die toch weer aan het Romantische beeld van de ziener voldoet, iemand die zijn publiek altijd minstens een stap voor is? De nieuwe gefreesde schilderijen geven op het eerste gezicht weinig prijs over hun ontstaanswijze. Het vernuft (wetenschap) en de arbeid (ambacht) zie je er niet aan af. Wat je wel ziet zijn felgekleurde wormachtige vormen die tegelijkertijd geordend en chaotisch ogen. De schilderijen zijn letterlijk plat en de manier waarop de kleuren, de vormen en een ordening gekozen zijn, doet denken aan een automatisme, waar veel kunst graag moeilijker, complexer, bewerkelijker en gelaagder wil lijken dat ze feitelijk is, bewerkstelligen de freesschilderijen van Den Houter het omgekeerde. Net als bij de werken met ijs houdt Den Houter de wordingsgeschiedenis van het werk goeddeels verborgen, ook wie langer kijkt, werkelijk moeite doet wat hij ziet te doorgronden, ontgaat het.
Hier beweegt De Houter zich als zo vaak tussen traditioneel schilder en conceptueel kunstenaar. Laatstgenoemde richt zich vooraleerst op het bevragen, de eerste wil in de eerste plaats mooie dingen maken. Die twee sluiten elkaar geenszins uit, maar versterken elkaar juist. Is het genoeg dat die felkleurige rupsen mooi zijn? Is mooi alleen, niet te gemakkelijk? Niet te plat? Daar komt de aap uit de mouw want de freesschilderijen zijn uitgerekend in hun platheid gelaagd, maar dan zijn we weer terug bij die eerste vraag, mag kunst louter mooi zijn? of moet er toch altijd een gedachte achter zitten? moet het een ideaal uitdragen, een visie?
Zonder die vraag daarmee te beantwoorden, staat het denkelijk wel vast dat Den Houter visie heeft. Het gaat hem niet om het of/of, maar het en/ en. Voor hem (maar niet voor hem alleen gaat iets moois maken ook altijd over de vraag wat mooi kan zijn, wat mooi zijn is, en dat mooi zijn toont op haar beurt weer dat iets vragen op zich geen kunst is, kunst wordt die vraag pas als die vraag gevaarlijk is, namelijk – hoe mild ze ook is verpakt- een val op het wezen van kunst, op het wezen van onze waarheden, ons weten. Dag mag u niet klakkeloos aannemen, want dat zou in strijd zijn met de geest van Den Houters werk, maar onderzoek het nu, onderzoek het later, u zult zien dat het zo is.
Mischa Andriessen - september 2019