Het is blijkbaar eigen aan de schilderkunst dat er nog altijd van alles over beweerd kan worden. Met een geldigheid die vooral heel individueel bepaald wordt. Hoe geldig is bijvoorbeeld de uitspraak van de Afro-Amerikaanse schilder Kerry James Marshall dat een schilderij altijd superieur is aan het digitale beeld, omdat het niet kan crashen, en bovendien altijd verbonden blijft met het leven en de inzet van de maker, van wie de persoonlijke toets op het doek af te lezen blijft? Hoe waar is de bewering dat de schilderkunst tot op de dag van vandaag weigert om voor eeuwig tot het verleden toe te treden?
Wat we in ieder geval feitelijk vast kunnen stellen is dat kunstenaars niet langer alleen maar schilder, beeldhouwer of tekenaar zijn. Ze zijn in de eerste plaats beeldend kunstenaar, en dan is elk medium bruikbaar als het beeld erom vraagt. De kunstenaar is steeds meer een generalist geworden die zich niet laat beperken tot een specifiek medium en die net zo makkelijk ook buiten de studio kan werken. De kunstenaar is flexwerker geworden die van residency naar residency reist, van project naar project en van onderzoek naar onderzoek.
Tegelijk blijkt het atelier ook nog steeds de broedplaats waar het kunstwerk gestalte krijgt, waar het medium weer ‘the message’ lijkt te zijn. Het atelier is bij velen ook weer de vrijplaats waar het even niet meer uitsluitend gaat om ‘verklaring en verantwoording’, wat onverlet laat dat het altijd gaat om het antwoord op de vraag wat een kunstwerk tot een kunstwerk maakt. Dat is een zaak die onverbrekelijk verbonden is met wat wij kunst noemen.
Wat wordt er intussen beweerd in de schilderkunst en hoe wordt dat gedaan? De een schildert, de ander maakt objecten en schildert. Weer een ander maakt installaties en schildert en ziet zichzelf toch niet exclusief als schilder. En dan zijn er ook nog de schilders die naast het schilderen performances of video’s maken. Hoe dan ook, schilders schilderen weer en staren daarbij niet naar hun eigen navel: ze openen nieuwsgierig en net zo makkelijk het raam naar onze maatschappij, naar de opwarming van de aarde, multiculturalisme, inclusiviteit en emancipatoire bewegingen.
Voor de schilderkunst is het een permanente uitdaging om zichzelf steeds opnieuw te definiëren. Met het werk van zeven kunstenaars in THE PAINTING SHOW wil tegenboschvanvreden verschillende houdingen presenteren die ieder een licht werpen op wat schilderkunst zou kunnen zijn in deze tijd. Ricardo van Eyk beschouwt zichzelf als schilder. Zijn ruimtelijke ‘constructies’ zijn geïnspireerd op de stad als de drager van sporen van menselijke aanwezigheid. In een even zoet als brutaal spel met verf en kleur zet Vera Gulikers details uit het werk van ‘vergeten’ of onderbelichte vrouwelijke kunstenaars uit de geschiedenis tegenover het modernistische - en mannelijke - concept van het grid. De praktijk van Christopher Mahon is veelzijdig en performatief in zijn onderzoek naar objecten en hun ‘gedrag’ in wisselende (sociale) contexten: verhalen en geschiedenissen wellen op. Uit het werk van Anna Ostoya spreekt het verlangen los te breken van de klassieke weergave van het menselijk lichaam. Om het lichaam te verbeelden in een staat van zijn die niet bepaald wordt door gender, ras of leeftijd reconstrueert ze het lichaam in kleur en beweging. Carole Vanderlinden schildert en tekent en schotelt ons beelden voor die niet rechtstreeks betrokken zijn bij het maatschappelijk gedruis, maar door de verwijzingen naar de geschiedenis van kunst en cultuur het kijken en denken aanscherpen. De blik van Evi Vingerling zoekt de sensualiteit van licht en kleur achter de vormen waarin de wereld zich aandient. Op haar beurt onderzoekt Anouk van Zwieten in haar werk het detail als pars pro toto voor het grotere geheel. Persoonlijke herinneringen en verlangens krijgen een universele lading in haar expressieve schilderijen.
Ziehier zeven gezichten van eigentijdse schilderkunst in THE PAINTING SHOW.