Vanaf 1987 ging Struycken naast de eerder gehanteerde sinusgolven, die driedimensionaal van karakter waren, ook zogenaamde vlakke parallelle (kleur)golven gebruiken; een principe waarbij een eendimensionale golf zich oneindig in een driedimensionale ruimte voortplant als functie van tijd en plaats in een richting naar keuze.
De nieuwe methode bezat niet alleen de inzichtelijkheid die Struycken van zijn computerprogramma's verlangde, maar leverde ook een nieuw type beelden op. De zo typerende rondslingerende lussen en ellipsvormen van voorheen maakten plaats voor zigzaggende lijnen en hoekige figuraties.