In de keramische sculpturen van Elmar Trenkwalder (1959) vindt een bijzondere versmelting plaats van architectuur, natuur en het menselijk lichaam. De uitbundige vormtaal in zijn beelden is verwant aan de barok architectuur die in Oostenrijk een grote bloei kende. Daarnaast zijn er ook parallelen te vinden in exotische culturen zoals aziatische stupa's en de erotische beelden in de facades van Hidoe tempels.
WVZ 311 is een soort fontein, met een basis van opengevouwen lotusbladeren dat een bekken vormt. Het wordt omsloten door de vier olifantenkoppen erboven die bekroond worden door een zittende boeddha figuur. Onder de olifantenkoppen zijn tegen de kern van het beeld nog gezichten aangebracht.
Trenkwalder bezocht nooit landen in Azië maar past elementen uit de aziatische cultuur toe in zijn werk. Hij vindt het gebruik van exotische elementen waardevol omdat ze de dominantie van de eigen cultuur doorbreken en hem vrijer en onbevangener maken in zijn sculpturen.