Halmans maakt van alledaagse beelden iets uitzonderlijks. Wat op het eerste gezicht huiselijk en herkenbaar aandoet, blijkt in tweede instantie niet functioneel en eigenaardig. Hij maakt gebruik van alledaagse voorwerpen die hij vindt, zelf maakt of op rommelmarkten koopt en vervormt deze voorwerpen tot ze een andere betekenis hebben.
Veel van zijn werk gaat over huizen en bewonen, maar door uit te rekken, te verkleinen en aan te passen, worden ruimtes en meubels onbruikbaar. Iedereen herkent bijvoorbeeld de Bruynzeel keukenkastjes uit de jaren 70, maar door ze te reduceren tot een popperig formaat, veranderen ze tot intrigerende sculpturen. Van alle slaapkamers uit de huizen waar hij tot nu toe woonde, maakt hij een stapeling in De slaapkamers waarin ik nog steeds wakker word (1996 - heden). Zo krijgen zijn herinneringen vorm en neemt hij de kijker mee in zijn verleden dat aan deze intieme ruimtes is verbonden.
Waar zijn huizen onbewoonbaar zijn gemaakt, worden andere objecten juist verrassend bewoonbaar. Een rijtje boeken op een plank blijkt opeens een huisje compleet met ramen, deuren en een trappenhuis. Huisraad mengt zich met elkaar tot iets nieuws: een stofzuiger is plots een flatgebouw geworden. Halmans houdt zich soms ook bezig met de behuizing van dieren: Condocage lijkt een vogelkooi, met zitstokjes en al, maar voor een vogel is het object totaal onbewoonbaar: het gaas bevindt zich niet alleen aan de buitenkant, maar vult ook de binnenkant.
Al zijn werk is met groot vakmanschap gemaakt en zet ons voortdurend op het verkeerde been.