Fictieve landschappen schildert Ingrid Simons
(Eindhoven, 1976). Volgens kunsthistoricus Rick
Vercauteren zijn deze landschappen nu eens ruig en
materieel, dan weer ingetogen en spiritueel, maar
fungeren ze steeds als ‘vehikel voor sterk sferische
associaties met fenomenen als aarde, licht, kosmos,
lucht en soms ook water’.
Hoewel landschapselementen als bosschages en
stromen, paden en luchten vaak wel min of meer
herkenbaar zijn, is het werk sterk abstract. In vormentaal en in kleurgebruik. Het overvloedige materiaalgebruik – dik en pasteus, dan wel subtiel en waterig –
draagt bij aan het soms vervreemdende karakter.
Zelf spreekt Simons liever over ‘op zichzelf
staande expressieve ruimten, die alleen bestaan
door de fysieke daad van het schilderen’ dan over
landschappen. Zij wil het landschap ontmantelen
en een nieuwe, ruwe en fysieke realiteit creëren
van haar persoonlijke ervaring.
Schilderen is voor haar ‘een zoektocht om een
middenweg te vinden tussen het beeldhouwen
met de verf en het oplossen van verflagen, tussen
het opbouwen en afbreken van opkomende
structuren en patronen uit die ontbinding.’
Volgens de kunsthistoricus en cultuurblogger Bertus
Pieters refereert het werk in verfbehandeling en
onderwerpkeuze aan het neo-expressionisme van
eind vorige eeuw.
Simons zelf ziet het als haar persoonlijke bijdrage aan
de historische traditie van het landschapsschilderen.