De Chinese kunstenares Lu Luo is geboren in 1971 in Si Chuan, een provincie in het zuidwesten van China. Aan het Si Chuancollege voor Beeldende Kunsten in Chongquin, een stad daar meer oostelijk van gelegen, doorloopt zij haar kunstopleiding. Daar ontmoet zij haar toekomstige man Zhuang Hong Yi. Met hem vertrekt zij in 1992 naar Nederland, waar zij hun kunstopleiding voortzetten aan de Academie Minerva in Groningen.
Momenteel verblijven zij afwisselend in China en in Nederland waar zij respectievelijk in Beijing en in Den Haag een atelier hebben.
Lu Luo’s werk kenmerkt zich door het terugkerend motief van klassieke Chinese kimono’s en theaterkostuums uit oorspronkelijke Chinese theaterstukken en opera’s. De uitgesproken vorm van deze traditionele drachten plaatst zij meestal groot, tweedimensionaal en beeldvullend op de drager van het schilderij.
Dit kan op verschillende manieren en met diverse materialen tot stand komen. Aanvankelijk gebruikt zij de oorspronkelijke stoffen van deze aansprekende kostuums rechtstreeks op het doek. Maar gaandeweg ontwikkelt zij ook andere werkwijzen en beeldelementen waarmee zij de karakteristieke vormen, patronen en specifieke tekens die de kledingstukken kunnen sieren, op het vlak zet. Zo kunnen de schilderijen beplakt zijn met stroken papier of met delen van voorbedrukte Chinese kartonnen verpakkingen waarmee zij een compositie van vlakken creëert die associaties met de theaterstukken oproepen. Eveneens gebruikt zij regelmatig gekleurd rijstpapier waarmee zij dunne rolletjes maakt die zij parallel aan elkaar laat lopen. In zekere zin kunnen deze banen zo verwijzen naar dikke garens waaruit de vormen bestaan. Er ontstaat als het ware een nieuw weefsel van stoffen voor herschapen kimono’s.
Door uitgesproken kleuren en vormexperimenten samen te laten vallen met de kimono-vorm of met andere expliciet Chinese beeldelementen, slaat Lu Luo een brug tussen de westerse en oosterse cultuur. De nadruk op het tweedimensionale vlak, dat een expliciet gegeven is in de Aziatische cultuur, gaat zo een dialoog aan met het uitgesproken materiële karakter van het werk; het gebruik van dagelijkse en niet artistieke materialen in het kunstwerk is een karakteristieke eigenschap in de beeldende kunst die zich vooral vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw in de westerse culturele wereld ontwikkeld heeft.