In de Amsterdam Art Gallery in Capital C is tot en met 22 april de tentoonstelling ‘Voëlvy’ (‘Vogelvrij’) van Kendell Geers te zien, een samenwerking met Galerie Ron Mandos. Vanwege overheidsmaatregelen is een bezoek voorlopig nog even niet mogelijk, maar op GalleryViewer kun je je toch een goed beeld vormen van de getoonde werken.
Het werk van de Zuid-Afrikaanse kunstenaar Kendell Geers is misschien het beste te introduceren door één van zijn meest iconische werken uit te lichten: ‘Self-Portrait’ uit 1995, het enige officiële zelfportret dat hij ooit maakte. De uitvoering van het werk is verrassend simpel, maar de boodschap scherp en helder. Het werk toont een hals van een Heineken flesje dat zo gevaarlijk is afgebroken dat het verwordt tot een wapen. Groter dan het merk lees je ‘Imported from Holland’, gevolgd door ‘The Original Quality’. Kendell Geers is een witte afstammeling van Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika en geweld en identiteit staan centraal in zijn praktijk, net als een vlijmscherp en zwart gevoel voor humor. Geers groeide op in een Zuid-Afrikaans arbeidersgezin tijdens de apartheid. Op zijn vijftiende werd hij onderdeel van de verzetsbeweging, waarin hij zich hevig verzette tegen de schending van mensenrechten en de racistische betekenisstructuren die hem als kind waren aangeleerd. Na een studie aan de kunstacademie ontvluchtte Geers zijn dienstplicht, en daarmee een zesjarige gevangenisstraf. In 1988 arriveerde hij in Londen als politiek vluchteling.
Geers: “Ik wist dat ik in feite een misdaad tegen de menselijkheid zou begaan als ik het leger in zou gaan. Ik besloot op zeer jonge leeftijd dat ik mijn lichaam en ziel nooit op een gewelddadige manier zou inzetten, als wapen ter verdediging van het apartheidsregime. Ik denk dat ik twaalf of veertien was toen het plotseling, als een verblindende flits, tot me doordrong dat mijn hele leven gebaseerd was op een leugen, op mensen die de andere kant op keken wanneer fascistische politieagenten zweepslagen uitdeelden aan zwarte mensen die werden gecontroleerd op hun pasboekjes. Ik trok ineens alles in twijfel: mijn familie, mijn opleiding, mijn [katholieke] geloof. Mijn hele wereld stortte in toen ik begreep dat alles wat mij was aangeleerd, elke moraal en waarheid waarin mijn vader, leraren en priesters mij hadden geleerd te geloven, in feite allemaal leugens waren en erger nog, fundamenteel moreel corrupt. Ik verloor mijn vertrouwen in alles en iedereen toen ik begreep dat ze allemaal tegen me gelogen hadden, terwijl ze samenspanden in één van de meest gewelddadige misdaden tegen de menselijkheid.”
Tegenstellingen staan centraal in het vaak confronterende werk van de kunstenaar, wiens geërfde identiteit en karakter eveneens getekend worden door tegenstellingen. Een Afrikaan van Europese afkomst, iemand die zich zowel laat inspireren door punkers als door dichters en filosofen. Door literatuur en schilderkunst, maar net zo goed door populaire cultuur. Geers is er stellig van overtuigd dat kunst in gelijke mate politiek en spiritueel is. Hij gebruikt zijn identiteit in feite als een middel om ons op een andere manier te laten kijken naar onze geschiedenis, kunst en taal, met behulp van humor, ironie en tegenstrijdigheid. Hij maakt daarbij gebruik van een breed referentiekader en een veelheid aan media; van installatiekunst en sculptuur tot tekenen, video, fotografie en performance. Geers stelt in zijn werk vragen over het discours rondom de (kunst)geschiedenis, de manier waarop op academisch niveau betekenis wordt gegeven aan diezelfde (kunst)geschiedenis. Hij bekritiseert de rol en ideologie van musea en gaat dieper in op de taal van macht, religie en ideologie. Zijn werk wordt bovendien getekend door wat de kunstenaar ziet als de gespiegelde relatie tussen esthetiek en ethiek.
Na een jaar in Londen te hebben doorgebracht reisde Geers verder naar New York, waar hij werkte als assistent voor niemand minder dan de Amerikaanse kunstenaar Richard Prince. In 1990, na de vrijlating van Nelson Mandela en andere politieke gevangenen, keerde hij terug naar Johannesburg, naar een nieuwe democratie. Het eerste kunstwerk dat hij op Zuid-Afrikaanse bodem maakte noemde hij ‘Bloody Hell’, een performance waarin hij zijn witte Afrikaanse Boerenlichaam wast met zijn eigen verse bloed, terwijl hij refereert aan wat hij de ‘perversie van zijn eigen geboorte’ noemt. Dat verzet tegen zijn geboorte gaat nog een stap verder: tijdens de Biënnale van Venetië in 1993 — de eerste keer keer dat Zuid Afrika deelnam sinds de boycot van 1968 — liet Geers zijn voornaam (Jacobus Hermanus Pieters) omzetten in Kendell en zijn geboortedatum naar mei 1968. Dat protestjaar is historisch gezien een belangrijk jaar geweest voor de gelijkheid en bevrijding van mensen over de hele wereld. Tegelijkertijd dient het wassen in bloed als referentie naar het beroemde gedicht ‘Invictus’, dat Mandela meerdere keren voordroeg.
In de tentoonstelling in Capital C is een werk te zien met de titel ‘Les Fleurs du Mal 2802’ (2019). Deze titel, ‘De bloemen van het kwaad’, refereert naar de gelijknamige dichtbundel van de Franse dichter Baudelaire. In het werk zien we hoe decoratieve bloemen een onderliggende tekst verhullen: ‘In God we Trust’. In een ander werk uit dezelfde serie zien we eveneens bloemen die verdrukt worden door een patroon dat laat denken aan prikkeldraad — een patroon dat Geers vaak toepast en refereert aan de manieren waarop apartheid historisch gezien werd afgedwongen. De kunstenaar maakt in zijn werk veel gebruik van de beladen symboliek van gewelddadige elementen als prikkeldraad, gebroken glas, lucifers, zwart-geel afzetlint, losse bakstenen en wapenstokken. Materialen die een bepaalde urgentie, ontwrichting en gevaar overbrengen en refereren naar (oneerlijke) machtsrelaties. Geers gelooft dat geweld de enige manier is om structurele veranderingen te bewerkstelligen, omdat we als mensen geprogrammeerd zijn om de weg van de minste weerstand te kiezen.
Hoewel het werk van Geers getekend wordt door politieke implicaties herkent de kunstenaar zich niet in het label ‘politieke kunst’. Hij maakt kunst die gekenmerkt wordt door een zekere morele dubbelzinnigheid, een politiek of moreel vraagstuk dat de kijker dwingt om een keuze te maken en daar verantwoordelijkheid voor te nemen: waar geloof jij in? En waarom eigenlijk? In de tentoonstelling in Capital C stelt hij ons letterlijk deze vraag in één van zijn neoninstallaties (‘Manifest’, 2007): “What do you believe in?”.
Geers: “Als je je begeeft in dezelfde ruimte als een beladen object dan gebeurt er iets onvermijdelijks, het verandert de manier waarop je met diezelfde ruimte omgaat, waardoor je je niet alleen bewuster wordt van je lichaam, maar ook van je begrip van de ruimte, die je anders misschien als vanzelfsprekend had beschouwd. In zekere zin is alle goede kunst politiek, omdat het de ideologieën en culturele vooroordelen van de kijker én de kunstenaar uitdaagt. Maar mijn werk is niet politiek in de zin dat ik verkondig op wie ik heb gestemd of waar ik in geloof — dat zou me niet beter maken dan een politicus of een priester. Het soort politieke werk dat ik probeer te maken is moreel dubbelzinnig. Ik laat het aan de kijker over om te beslissen waar hij in gelooft, wat hij van de dubbelzinnigheid maakt, van de gecompliceerde moraal. De kijker betreedt het kunstwerk en participeert door een goede/slechte beslissing te nemen. Is het goede/slechte esthetiek? Een goede/slechte moraal? Je wordt in een positie gebracht waarin je persoonlijke politieke ideeën zich wel moeten manifesteren om het werk te kunnen lezen, omdat je ter plekke moet beslissen of je het een goede of slechte kwestie vindt waar je naar kijkt, mooi of lelijk.”
Eind jaren negentig woonde Geers een tijdje in achtereenvolgens Stuttgart, Leipzig, Berlijn, Wenen en Londen. Na de eeuwwisseling laste hij een pauzejaar in, waarin hij veel las en nadacht over kunst, politiek en het leven — en de noodzaak van het blijven maken van kunst in een kunstwereld die steeds commerciëler wordt. Geers: “Rond 2000 vond er een grote verschuiving plaats in mijn werk, toen ik besloot om een jaar lang geen kunst meer te maken. Ik begon mijn ideeën over kunst te opnieuw te configureren: minder over politiek en meer als een politieke lezing van het zijn.” In 2003 verhuist Geers naar Brussel, waar hij nog steeds woont en werkt. Vanaf die periode ging hij abstracter te werk en begon taal en spiritualiteit een steeds grotere rol te spelen in zijn kunst.
Geers: “Als je mijn werken alleen afzonderlijk bekijkt, dan zul je het nooit echt begrijpen; je moet in staat zijn om de spiraal te zien, die dat wat ik nu doe verbindt met mijn allereerste werken. Vreemd genoeg zijn de mensen die mijn werk niet begrijpen degenen die maar een klein beetje van kunst afweten. Het publiek dat er het beste op reageert, is enerzijds het publiek dat absoluut niets van kunst weet, en anderzijds het zeer hoogopgeleide publiek. Ik vind het belangrijk dat mijn werk een soort inwijdende functie heeft, dat je meer vindt naarmate je dieper zoekt.”