Tot en met 27 juni toont Slewe Gallery een solotentoonstelling van Karel Appel, ingericht door niemand minder dan Rudi Fuchs.
Rudi Fuchs is niet alleen voormalig directeur van musea als het Van Abbemuseum (1975-1987), het Gemeentemuseum/Kunstmuseum in Den Haag (1987-1993) en het Stedelijk Museum (1993-2003), maar hij was bovendien een goede vriend van Karel Appel. Fuchs vervulde eerder onder meer de rol van artistiek directeur van Documenta 7 in Kassel (1982) en hij richtte in de jaren tachtig en negentig tentoonstellingen in in het Guggenheim, het Museum of Contemporary Art in Chicago, het Whitney Museum in New York en het Palazzo Grassi in Venetië. Tussen 1984 en 1990 was hij artistiek directeur van het Museo d’arte Contemporanea in Turijn. Daarnaast is hij bekend als kunstcriticus voor onder andere het NRC, het Parool en De Groene Amsterdammer en als hoogleraar aan de UvA.
De tentoonstelling in Slewe Gallery opende op 24 april: de dag voor de honderdste geboortedag van Karel Appel, de meest invloedrijke Nederlandse schilder van na de Tweede Wereldoorlog. Appel kwam uit een heel normaal gezin: zijn opa was melkboer en zijn vader had een kapperszaak. Zijn vader zag graag dat zijn zoon de familiebusiness zou overnemen, maar zijn zoon had daar heel andere ideeën over. Toen hij vijftien jaar oud was werd namelijk het eerste artistieke zaadje geplant door zijn oom, die Karel een schildersset cadeau deed. Ze gingen samen vaker de natuur in om en plein air te schilderen, in de impressionistische stijl van Monet. Toen hij thuis aangaf dat hij droomde over een carrière in de kunsten werd hij uit huis gezet. Appel begon tijdens de Duitse bezetting aan een studie aan de Rijksakademie van Amsterdam, waar hij Corneille ontmoette. Samen verzetten ze zich tegen het traditionele curriculum. Ze zochten hun inspiratie eerder in het werk van kunstenaars als Picasso en diens inspiratie: ‘primitieve’ volkskunst. Daarnaast haalde Appel invloeden uit de tekeningen van kinderen. Hij zou gedurende zijn hele carrière intens samenwerken met kunstenaars uit verschillende disciplines, waaronder ook muziek en poëzie.
Samen met Corneille reisde Appel naar Luik en Parijs, waar ze hun werk exposeerden. In 1948 maakte hij kennis met Constant Anton Nieuwenhuys, waarmee hij, samen met Corneille, de ‘Experimentele Groep in Holland’ oprichtte. Toen de beweging groeide en aansluiting vond bij soortgelijke groepen in Denemarken en België werd in 1948 de avant-gardistische en revolutionaire kunstenaarsbeweging CoBrA opgericht in Parijs, een afkorting voor Copenhague-Bruxelles-Amsterdam. Toch werd het werk van Appel en de Cobrabeweging lang niet gewaardeerd in Nederland en zijn eerste tentoonstelling in het Stedelijk Museum werd als een publiek schandaal beschouwd. Na deze diepe teleurstelling trok Appel zich terug in Parijs, waar hij al snel internationaal zou doorbreken. Het expressieve werk van Karel Appel wordt gekenmerkt door eenvoudige, wilde en grove vormen, krachtige kleuren, dikke lagen verf en dikke lijnen en verbeeldt vaak wezens die iets weg hebben van zowel dieren als kinderen. Hij bracht de verf daarbij vaak direct uit de tube aan.
In 1951 brachten ziekte en ruzies een einde aan de internationale bijeenkomsten van de Cobrakunstenaars — en daarmee een einde aan de Cobrabeweging. Appel bleef op zoek naar vernieuwing en begon steeds impulsiever te werken. Zijn werk werd internationaal tentoongesteld en hij ontving verschillende prijzen voor zijn werk. In 1957 verhuisde hij naar New York, dat op dat moment werd beschouwd als de kunsthoofdstad van de wereld. Pas vanaf 1968 proefde hij in Nederland - langzaam - hetzelfde succes dat hij al jaren internationaal ervaarde.
In de tentoonstelling in Slewe Gallery worden vijf grote schilderijen uit de serie ‘Horizon of Tuscany’ tentoongesteld, die Appel maakte in 1995 op 74-jarige leeftijd. De werken meten maar liefst 3 meter bij 1.15 meter en zijn geschilderd in de latere stijl van de kunstenaar, die de laatste jaren veel internationale aandacht genoten heeft. In de jaren negentig besloot Appel zich meer te richten op de landschapskunst, die hij in zijn jeugd had ontdekt dankzij zijn oom. Uiteraard geeft Appel ook hier een volledig eigen draai aan het genre waardoor de werken direct herkenbaar zijn. Hij verbeeldt hierbij vooral Toscane, waar hij op dat moment woonde. Alle elementen die het Toscaanse landschap zo herkenbaar maken - de cipressen en de verstrekkende heuvels - worden hierbij grootdeels geabsorbeerd door dikke, expressieve en golvende penseelstreken in niet-natuurgetrouwe kleuren, die vooral het gevoel van het landschap weten te raken. In de tentoonstelling is bovendien een reeks werken op papier te zien.