In de heuvels rond Yazd (Iran) liggen de Torens der Stilte (Dakhmeh) van de Zoroastriërs (aanhangers van het Zoroastrisme, een inheemse monotheïstische religie uit Iran die werd gesticht door de profeet Zarathustra en bestond uit het dualistische geloof dat de kosmos en de mens ingeklemd zitten tussen goed en kwaad; 6e eeuw v. Chr. tot en met de 7e eeuw n. Chr.). Op deze ommuurde begraafplaats werden de doden in rijen op een stenen bodem gelegd: in de buitenste ring de mannen, in de middelste ring de vrouwen en in de binnenste ring de kinderen. Zodra de levenloze lichamen door aasgieren waren kaal gepikt legden de priesters de achtergebleven botten in een grote kuil in het midden van de torens. Structuren als de Torens der Stilte trekken Katleen’s aandacht omdat ze een goed voorbeeld zijn van waar haar werk overgaat: namelijk de relatie tussen cyclische, natuurlijke processen (zoals het proces van ontbinding in de Torens der Stilte) en de vertaling daarvan in een bouwwerk.
Fast forward naar de jaren zeventig in Parijs. Daar maakte de Amerikaanse kunstenaar Gordon Matta-Clark (1943-1978) die bekendheid verwierf met zijn in situ-werken, de installatie 'Descending steps for Batan': hiervoor groef hij een twaalf meter diep gat in de vloer van een Parijse galerie die tijdens de vier weken durende tentoonstelling uitgroeide tot een onderaardse gang. Ondanks zijn opleiding tot architect heeft Matta-Clark nooit functionele bouwwerken gerealiseerd. Hij beschouwde gebouwen in de eerste plaats als beeldhouwwerken: panden die gesloopt moesten worden gaf hij een laatste bestemming als kunstwerk. Dit deed hij door middel van ‘Splittings’ (het doormidden zagen van een pand) of ‘Cuttings’ (het aanbrengen van gaten in een pand om het daglicht binnen te laten). Katleen: “Het tussengebied dat ontstaat in de overgang tussen architectuur, als functioneel bouwsel, naar sculptuur, boeit mij zeer.”
Voor haar beeldhouwwerken laat Katleen zich graag door natuurlijke vormen als monolieten (rotsgesteente dat boven zijn omgeving uitsteekt) en monolitische of capsulaire architectuur (grotten, kraters, bunkers, tanks, duikboten, ufo’s, ruimtecapsules, etc.) inspireren. Deze archetypische vormen hebben haar speciale belangstelling omdat ze verwijzen naar verleden en toekomst, architectuur en natuur, wetenschap en fantasie en blootleggen hoe het menselijk brein functioneert. Uit die combinatie van natuurlijke en door de mens geconstrueerde bouwsels ontstaan haar tijdloze, amorfe objecten (bestaande uit synthetische hars, hardschuim, steengruis en staal) die er soms rotsachtig dan weer industrieel of futuristisch uitzien. Tegenwoordig maakt ze ook vaak gebruik van klei als één van de eerste bouwmaterialen die de mens gebruikte.
Op Ballroom toont Katleen een nieuw werk met de titel ‘Ambigua’ omdat het zowel naar de natuur als naar een artificiële constructie, dus naar cultuur verwijst. Zo kan een functieloze monoliet (een object met alleen een buitenkant) als basis dienen voor de bouw van een capsulaire constructie (een bouwsel met een buiten- én binnenkant). Gefascineerd door het feit dat de mens natuurlijke verschijnselen nabootst tracht Katleen deze werkwijze door middel van enscenering en archivering te doorgronden. Daartoe imiteert ze op haar beurt menselijke nabootsingen vanuit een eigen typologie. Aspecten uit haar persoonlijke (Katleen’s ouders hadden tot hun pensioen een bedrijf in industriële staalconstructies), educatieve en culturele achtergrond (scenografie, beeldende kunst en architectuur) vermengen zich aldus tot hybride vormen die even raadselachtig zijn als het menselijk brein van waaruit ze ontstaan.