Het gaat Welten om spel en verbeelding, niet om een letterlijke vertaling van een beeld in verf. ‘Ik wil dat er meer te zien is dan dat je ziet, dat er iets begint te bewegen in de belevingswereld van de toeschouwer.‘
Shakespeare’s Sisters is de eerste solotentoonstelling van Marenne Welten bij galerie tegenboschvanvreden. Het is tevens het sluitstuk van een vierluik rond het ouderlijk huis en de periode na het overlijden van Weltens vader. Waar in de eerste drie projecten de aandacht lag bij haar vader en ze thema’s als gemis, wachten en vervreemding behandelde, heeft Welten in Shakespeare’s Sisters oog voor vrouwen in haar familie die belangrijk voor haar waren.
Je huidige tentoonstelling, Shakespeare’s Sisters, draait onder meer om herinneringen aan familieleden en interieurs. Waarom wilde je een serie maken rond deze thema’s?
Voor mij is een interieur een psychologische ruimte. De bewoners worden door de ruimte gekneed en gevormd en vice versa. Dat maakt dat ik geïnteresseerd ben in het ouderlijk huis en met name de woonkamer, keuken, en slaapkamers als afdruk van de mensen die er gewoond hebben inclusief ikzelf. Ik gebruik en herschik de kamers en het meubilair om steeds in een andere setting personages op te voeren en te regisseren. In het begin schilderde ik voornamelijk de lege ruimtes, later werden daar de personages aan toegevoegd.
Had je een duidelijk vertrekpunt of kwam je al werkende uit op dit onderwerp?
Shakespeare’s Sisters is een vervolg op de drie projecten die hieraan vooraf gingen. De vier projecten en de tentoonstellingen die eruit voortkwamen, hebben een gezamenlijk onderwerp gemeen namelijk het ouderlijk huis en de periode na het overlijden van mijn vader. In de eerste drie projecten ligt de aandacht bij mijn vader, daarnaast gaat het ook over puberteit, gemis, wachten en vervreemding.
In het vierde project Shakespeare’s Sisters voeg ik vrouwen toe uit mijn familie die belangrijk voor me waren. Ter gelegenheid van deze vier projecten, die samen een geheel vormen, is het kunstenaarsboek Shakespeare’s Sisters uitgegeven. Het boek zal gepresenteerd worden tijdens de finissage in de galerie op zaterdag 18 oktober.

Kun je iets meer vertellen over die emotionele lading van jullie woonkamer?
Mijn vader overleed toen ik net 11 was. Over zijn dood werd voornamelijk gezwegen. Wat er van hem nog zichtbaar was, zoals zijn sculpturen, zijn auto, zijn schoenen en zijn kleren had een extra lading gekregen door zijn overlijden. Het was als een archeologisch onderzoek, graven naar achtergebleven objecten en het in kaart brengen en schilderen van deze artefacten. Paul Auster heeft hier een mooi boek over geschreven: The Invention of Solitude.
Wat ik nog steeds met regelmaat doe, is in gedachten door het ouderlijk huis dwalen. Ik zie de kamers en de details voor me als een film. Ik maak er gebruik van in mijn schilderijen, het is een onuitputtelijke bron. Jaren geleden had ik een belangrijke droom over het schilderen. De droom vertelde over de huiskamer in het ouderlijk huis. De droom liet mij dezelfde emotioneel gekleurde huiskamer zien, maar dan vanuit een schildersoog: vorm, compositie, contrast, kleur, lichtheid en massa.
Achterin de galerie hangt een groot doek van een woonkamer. Het doek heet When My Aunt Left The Room maar er is bijna geen rood te zien op het tapijt. Op het kleinere schilderij links ervan, Red Carpet, is dat ook het geval. Hoe zit dat?
In beide schilderijen is het rood van het tapijt weg geschilderd of weg geschraapt. Het is de woonkamer van mijn tante die overleden is. In haar woonkamer lag een rood Perzisch tapijt. Rood vind ik een lastige kleur, het kan alles domineren op een doek. Dus neem ik de vrijheid om het rood weg te halen. Het grappige is dat ik weet dat het rood is en doordat ik er naar verwijs in de titel weet ook de toeschouwer het. Overigens ben ik nog niet klaar met het zichtbare/onzichtbare rood van het tapijt.

De tentoonstelling heet Shakespeare’s Sisters en richt zich bijna uitsluitend op je vrouwelijke familieleden.
Mijn focus was in de afgelopen drie projecten gericht op mijn vader. Soms was er een voet te zien van mijn moeder of een detail van mijn tante. Toen ik dit project begon, realiseerde ik mij dat ik in de drie vorige projecten niet genoeg oog had voor de vrouwen in de coulissen. De titel van de tentoonstelling Shakespeare’s Sisters verwijst naar het boek A Room Of One’s Own van Virginia Woolf. Daarin onderzoekt ze wat een vrouw met Shakespeare’s talent had kunnen klaarspelen in datzelfde tijdsgewricht. ‘Stel hij had een zus had gehad, had ze dan dezelfde mogelijkheden gehad als haar broer?’
Ik realiseerde me dat de naoorlogse generatie vrouwen in mijn familie minder mogelijkheden had door de tijd waarin ze leefden. Wat zou er gebeurd zijn als niet mijn vader naar de kunstacademie was gegaan, maar mijn moeder? Hoe hebben mijn moeder en mijn tante het ervaren dat ik alle vrijheid had om te kiezen voor de kunstacademie, om samen te wonen of op reis te gaan?
Je noemde net dat je niet uit de voeten kon met het Perzische tapijt van je tante en daarom besloot de rode verf weg te halen, zodat er een wit vlak overbleef. Geldt dit ook voor de portretten in de tentoonstelling? Zijn die getrouw of vind je dat niet interessant?
Vroeger vertrok ik nog wel eens vanuit een foto, maar een foto zit later in het werkproces alleen maar in de weg. Als ik een beeld heb, dan kneed ik in gedachten hoe ik zou willen dat het er in verf uitziet. Tijdens het schilderen laat ik dit beeld al vrij snel weer los. Het is wonderlijk om te zien dat ik als schilder van de ene kant mij moet overgeven aan het proces van het schilderen waar de logica niet meer aanwezig is, maar dat ik van de andere kant een extra oog nodig heb om toch nog een zeker toezicht te bewaren. Het is schipperen tussen deze twee uitersten.
Philip Guston vergeleek het schilderproces met het onder dope zijn en ik denk dat hij inderdaad gelijk heeft. Tijdens het schilderen bevind ik mij in een onbekend deel van mijzelf waar ik in het dagelijkse leven geen weet van heb. Ik kan wel met een vooropgesteld doel beginnen maar het blijft altijd een verrassing waar ik uitkom.
We moeten het ook hebben over je schilderstijl. Die is uniek, denk ik. Als het over dikke lagen verf gaat, wordt vaak het woord pasteus van stal gehaald, maar dat dekt hier de lading niet, ben ik bang. Je brengt de verf heel dik aan en verdeelt die vervolgens. Hoe is deze stijl ontstaan? Gaat die terug op je opleiding als beeldhouwer?
De eerste aanzet werd gegeven in 2012 toen ik Hendrik Driessen kleine schilderijen liet zien van mijn destijds nieuwe werk. Hij nodigde mij uit voor een solotentoonstelling, dat werd It is not Allright 2013/14 in Museum de Pont, op voorwaarde dat ik zou gaan schilderen voor deze tentoonstelling - en dus niet zou tekenen. Voor dit project schilderde ik voornamelijk lege ruimtes, ik schilderde ze met veel medium waardoor ze ruimtelijk oogden maar in werkelijkheid waren ze plat. Het wit in de doekjes werd gevormd door het wit van het onderliggende canvas doordat ik steeds de verf heen en weer schoof.
Na verloop van tijd, rond 2017, was dit niet meer bevredigend en wilde ik dat de schilderijen in werkelijkheid ook plastisch werden. Ik begon een doek met een dikke laag witte verf waarop vervolgens de kleur werd aangebracht. Dit was een extra complicerende factor: een dikke laag verse verf is glibberig materiaal en de kleur zakt weg in het romige wit. Als schilder zoek ik een bepaalde weerstand op. Een werk moet niet al te gewillig zijn. De verf kneedt het onderwerp, het onderwerp gaat kopje onder in de verf en komt weer bovendrijven.

Een van de uitdagingen waar Welten zich voor stelt, is het maken van zogeheten Remake-schilderijen. Deze doeken, waarvan er twee in de galerie te zien zijn, zijn gemaakt met verf die al gemengd is en die ze van haar doeken heeft geschraapt.
Die ‘restverf’ heeft, wanneer je deze massa van een doek afschraapt, een onbestemde kleur. Als je dat ziet, denk je: een modderpoel, hier krijg ik geen schilderij meer uit. De nieuwsgierigheid om uit een onbekende vorm en kleur toch iets te maken en voor uitdagingen komen te staan tijdens het schilderen, vind ik heel belangrijk. Essentieel tijdens het schilderen is het moment dat het dreigt te ‘mislukken’ en dat ik als schilder niets meer te verliezen hebt, dan durf ik.
Door die dikke lagen verf die je met de hand hebt bewerkt, heeft je werk iets tactiels, maar tegelijk is het daardoor ongrijpbaar, net als een herinnering. Als kijker kan je daardoor een beeld niet in een keer in je opnemen.
Ik vind het mooi dat mijn werk meandert. Daardoor moet je je ogen telkens opnieuw scherpstellen. Het gaat om spel en verbeelding, het gaat mij niet om een letterlijke vertaling van een beeld in verf. Ik wil dat er meer te zien is dan dat je ziet, dat er iets begint te bewegen in de belevingswereld van de toeschouwer.
Welten haalt de Engelse dichter Ted Hughes aan die in een brief aan zijn dochter Frieda uitlegt dat een getrouwe weergave van een ervaring minder zeggingskracht heeft dan een die universeler is. Hughes adviseert haar om ‘rond te vissen en te experimenteren’, want pogingen om de emoties van een ervaring direct uit te drukken, zullen verkrampt en onecht overkomen: ‘De emoties van de echte ervaring zijn timide, maar zodra ze een masker kunnen vinden zijn ze schaamteloos exhibitionistisch. Een gevoel zoekt naar een metafoor voor zichzelf waarin het zich onherkenbaar kan onthullen’.
Tot slot nog iets anders: er is de laatste jaren veel aandacht voor je werk, ook in het buitenland. Hoe is het om op iets latere leeftijd in de belangstelling te staan? Heeft dat voordelen ten opzichte van een vroege doorbraak?
Dat vraag ik me ook af. Ik ben pas serieus gaan schilderijen na 2010. Ervoor schilderde ik wel, maar stopte ik steeds omdat ik voor mijn gevoel niet genoeg bagage had. Het is moeilijk om te antwoorden op een vraag ‘wat als’ en ik denk niet dat daar een antwoord op is. Ik kan alleen naar mijn werk kijken, hoe het gegaan is in al die jaren en dan zie ik dat het niet anders had kunnen gaan, dat het ene project in het andere project haakt en dat er een logisch verloop is. Ik begrijp nu ook zelf beter waarom, wat en hoe. De grote lijn in het werk wordt door de jaren heen zichtbaar. Dat geeft een soort rust.
Je zou het kunnen vergelijken met een huis met vele kamers. In mijn schilderleven struinde ik alle kamers af, opende ik steeds nieuwsgierig een deur naar een andere kamer en vervolgens weer een andere kamer en weer een andere kamer. Ik verzamelde dingen uit deze kamers die ik meenam naar de hoofdkamer in het gebouw, als een ekster met zijn buit. Tot ik mij op een dag realiseerde dat ik mijzelf mijlenver verwijderd had van de hoofdkamer. Vervolgens keerde ik terug om te onderzoeken wat er in de hoofdkamer lag. Deze kamer lag volgestouwd met spullen, attributen en bagage. Ik besloot om eerst maar eens hiermee aan de slag te gaan.
