Maurice van Tellingen maakt miniaturen van alledaagse taferelen: voordeuren, openhaarden, putdeksels, vogelhuisjes. Mensen ontbreken en gezellig wordt het nooit. Van Tellingens werk bestaat uit kleine, treurige werelden die alledaags, vies en futloos ogen, maar waarbij je een glimlach niet kan onderdrukken. Het toont ons de keerzijde van de beeldtaal waarmee de consumptiemaatschappij ons verleidt.
Van Tellingen heeft met name interesse in het grensgebied waar cultuur ophoudt te bestaan en daarmee de ‘outline’ definieert. “De vergeten ruimte die alleen nog bewoond wordt door outcasts, zwervers, huisdieren én kinderen.” Zijn werk is op dit moment samen met dat van Lisanne Hoogerwerf, Pim Palsgraaf, Hugo Tieleman en Casper Verborg te zien in de groepstentoonstelling Shifting perspectives bij Galerie Wilms.
Waar is je atelier? Hoe ziet het eruit?
Mijn atelier bevindt zich op het ‘cultureel bedrijventerrein’ de 1800 Roeden. Een voormalige munitieopslagplaats aan de rand van Amsterdam vlak bij Halfweg. Een terrein dat ongeveer 25 jaar geleden door twee particulieren is aangekocht en deels met subsidie van Bureau Broedplaatsen ontwikkeld is tot een plek waar rond de dertig kunstenaars en ontwerpers samen met verschillende werkplaatsen en een restaurant gehuisvest zijn. Omgeven door een prachtige tuin een bijna idyllische plek waar een vruchtbaar creatief klimaat heerst.
Waaruit bestaat een goed atelier voor jou? Waaraan moet de ruimte minimaal voldoen?
Ik stel eigenlijk weinig eisen aan een atelier. Voor mij is het hoofdzakelijk werk/productieruimte en is het van belang dat het praktisch is ingedeeld en enigszins neutraal qua sfeer is. De blik is naar binnen gericht dus kun je mij eigenlijk overal wel neerzetten. Ik moet dan wel weer toegeven dat de locatie op de 1800 Roeden, omgeven door groen, zeker positief bijdraagt.
Je werk heeft iets verstilds. Mensen ontbreken, we zien alleen de sporen van menselijke activiteit in de vorm van architectuur. Daarom de vraag: ben je het liefst alleen in je atelier aan het werk of ontvang je er graag bezoek?
Als ik kunst maak wil ik het liefst niemand om heen hebben. Ook de praktische uitvoering, het zagen en timmeren doe ik bij voorkeur alleen. Een enkele keer bestaat de noodzaak om met een assistent te werken maar dat kost me dan ook grote moeite. Tegelijkertijd is het alleen zijn maar zolang plezierig en vind ik het zeer aangenaam om onderbroken te worden in mijn activiteiten. Reden waarom ik een aantal jaren geleden het beheer van het bedrijventerrein heb overgenomen. Er lopen dus geregeld huurders mijn atelier binnen met allerlei praktisch vragen of er moeten kleine reparaties uitgevoerd worden en dergelijke. Voor mij een uitstekende mix van introvert en extrovert bestaan.
Op dit moment is je werk bij Galerie Wilms te zien in de groepstentoonstelling Shifting perspectives, welk werk toon je daar en kan je vertellen wat de overeenkomst/verwantschap is tussen de verschillende kunstenaars?
Ik ben door Lisanne Hoogerwerf, die door galerie Wilms vertegenwoordigd wordt, gevraagd om deel te nemen aan de groeps tentoonstelling ‘Shifting Perspectives’. Lisanne heb ik twee jaar geleden leren kennen op de ‘This Art Fair’ in Amsterdam waar we vrijwel naast elkaar een stand hadden. De link tussen ons werk is natuurlijk dat we beide miniatuur werelden maken die een sterke werkelijkheidsillusie oproepen maar meer nog de neiging om dingen te beschrijven door te laten zien wat er omheen ligt. Het is een onderzoek naar mensen en hun samenleving door hun periferie te analyseren. En ook bij de overige deelnemers aan deze tentoonstelling, Pim Palsgraaf, Hugo Tieleman en Casper Verborg zie ik eenzelfde tendens. Onderzoek naar de relatie tussen cultuur en natuur, het grensgebied waar cultuur ophoud te bestaan en daarmee de ‘outline’ definieert. Ook zie ik een gerichtheid eerder op de zaken waar we ons mee omringen dan op de mens zelf. Architectuur, objecten, infrastructuur, allemaal hoedanigheden die ontwikkeld zijn om ons te beschermen en overeind te houden. Eigenlijk een enorme omringende prothese die veel laat zien over wie we zijn of denken te zijn.
Je maakt hoofdzakelijk wandsculpturen, reliëfs, vaak met een trompe’l ouil-effect en de werken lijken vaak op miniaturen of modelbouw. Doorgaans is het onderwerp een architectonisch element, een voordeur, een vogelhuisje, een openhaard. Hoe beschrijf je je werk zelf?
Ooit begonnen als schilder stond de artistieke duiding van het schilderen me steeds meer in de weg. Het schilderij is zo hermetisch gevat in traditie en vooronderstellingen dat ik daar ernstig moeite mee kreeg. Gechargeerd kun je stellen dat je simpelweg een kwast op een willekeurig oppervlak kunt schoonvegen en dit als artistiek, dramatisch gebaar gelezen gaat worden. Om hier aan te ontsnappen ben ik in eerste instantie linoleum gaan gebruiken dat ik op abstract geometrische vormen plakte. Linoleum is ten slotte net als olieverf een lijnolie product en kan dus gezien worden als een geprefabriceerde kunstschildersverf. Het kleuren palet is echter beperkt en de textuur eenduidig, de variatiemogelijkheden daarom ook. Zo ben ik verder gaan zoeken naar alternatieven om de beeldtaal uit te breiden met als gevolg dat er steeds meer ‘werkelijkheid’ in de werken terecht kwam. Stoffen met verschillende dessins, kunstleer, hout, fineer enz. Uit de verschillende objecten ontstonden installaties en uiteindelijk brachten in eerste instantie praktische omstandigheden, opslag, transport, atelierruimte, geld, mij er toe om te ‘downsizen’ tot miniatuur installaties. Het miniatuur bleek voor mij echter ook een belangrijke meerwaarde met zich mee te brengen. Waar de kijker met het 1:1 object eerder een fysieke relatie aangaat verplaatst het miniatuur zich eenvoudig naar de verbeelding.
Je werk heeft iets alledaags, want iedereen herkent het soort voordeuren, haarden en vogelhuisjes die opduiken in je werk. Waarom kies je voor dergelijke onderwerpen?
De oorsprong van mijn werk ligt in een eenvoudige vraagstelling die ik ooit heb geformuleerd. Namelijk: hoe ziet de wereld er uit waarmee de consumptiemaatschappij ons verleid en hoe ziet het tegendeel er dan uit? Direct helder is het beeld van de energieke en spannende reclamewereld. Jong, fris, nieuw, verassend, optimistisch, vrolijk, zomers, warm, geborgen. Allemaal basale, menselijke sentimenten maar wel zeer eenzijdig optimistisch, zeg maar de roze bril.
Het tegenovergestelde is dan ook meteen helder. Somber, vies, oud, stuk, spanningsloos, oninteressant, saai, doods, uitzichtloos, en zo verder. Nu is dat een eenvoudige constatering en weinig verassend maar als je uitsluitend met de tegenovergestelde hoedanigheden een werk maakt blijkt er een ruimte te ontstaan die over meerdere kwaliteiten beschikt. Ten eerste wordt zichtbaar dat het een ruimte is die je zou kunnen benoemen als de ‘ruimte van de vergeten beleving’. Onze blik is zo bepaald door het consumentisme dat we de ruimte naast deze gestuurde focus niet of nauwelijks nog waarnemen.
De vergeten ruimte die alleen nog bewoond wordt door outcasts, zwervers, huisdieren én kinderen. Het kind is namelijk nog onbevangen en kijkt onbevooroordeeld, de neonletters van de snackbar zijn net zo magisch als het stukje vergeten grond achter de garage van je grootouders, het een is niet waardevoller dan het ander. Ik verbeeld dus de ruimte die we herkennen uit een persoonlijk verleden en mijn werk roept dan ook bij veel mensen een nostalgisch gevoel op. Daarom zoek ik in mijn werken momenten die je zou kunnen benoemen als abstracties van herinneringen, voor iedereen herkenbare sferen die een gevoel van herkenning en aarding met zich meebrengen.
Door de afwezigheid van mensen en de smoezeligheid van de voorstellingen bekruipt me een umheimisch gevoel. Het is nooit gezellig, eerder het tegenovergestelde: een soort stil leed. Is dit timbre iets waar je bewust op inzet of komt dat min of meer vanzelf?
Uit het voorgaande blijk dat het ‘timbre ’vanzelf voortkomt uit de richting waarin mijn onderzoek zich oriënteert. Tegelijkertijd heb ik bepaald een voorkeur voor het tragikomische, de grap van de totale uitzichtloosheid. Een voorkeur die ik deel met bijv. een schrijver als Samuel Beckett. Op de een of andere manier lijkt het existentialisme, wat vaak tot een onderzoek leidt naar de grens van het één naar het ander, een onderzoek naar identiteit, gemakkelijk een treurig komisch resultaat op te roepen.
Wat is het grootste misverstand dat over je werk bestaat?
Ik geloof niet in misverstanden. Kunst is niet meer dan een kapstok waar de geest van de kijker zich omheen kan vormen. Alle interpretaties zijn juist.
Waar werk je op dit moment aan?
Op dit moment denk ik vooral na over nieuwe mogelijkheden om het werk te presenteren. De gangbare wijze waarop kunst in galerieruimtes en op andere podia getoond wordt is natuurlijk al heel lang onderwerp van discussie. Ondanks dat blijft de ‘white cube’ de meest gebezigde vorm waarin slechts marginaal geëxperimenteerd wordt. Misschien is er ook geen grote noodzaak om hier aan te ontsnappen maar ik denk dat er mogelijkheden zijn om meer variatie aan te brengen en ook mogelijkheden om kunst een beetje van haar sokkel te halen.