'De lucht is mijn hamer
Ik ben een luchtsmid'
— Ewerdt Hilgemann
(uit: 'Ewerdt Hilgemann: the Belgian Connection', Verbeke Foundation)
Je zou het werk van kunstenaar Ewerdt Hilgemann (1938, Witten, Duitsland) kunnen beschrijven als de materiële manifestatie van een zoektocht naar de essentie van het bestaan. Zowel het menselijke als het materiële. Hilgemanns artistieke proces draait om het vinden van de juiste balans tussen enerzijds de werking van natuurlijke krachten zoals zwaartekracht en luchtdruk en anderzijds de menselijke bewerking van materie. Volgens de kunstenaar zijn beide elementen nodig om een object te transformeren tot een kunstobject ofwel: tot bezielde materie. Juist in die verandering of metamorfose schuilt de existentiële betekenis van Hilgemann’s werk want, om met zijn eigen woorden te spreken: ‘Innerlijke omwentelingen bepalen uiterlijke veranderingen.’
Hilgemann is vooral bekend van zijn ‘implosies’: vacuüm gezogen, grote, roestvrijstalen vormen die overal ter wereld te zien zijn en waarmee hij zich een unieke positie binnen de abstracte beeldhouwkunst heeft verworven. Een gesprek met de inmiddels 85-jarige, maar nog altijd enthousiaste en productieve kunstenaar Ewerdt Hilgemann.
Hoe belandde je eigenlijk in Nederland?
Ik ben in 1938 in Witten (Duitsland) geboren en ben dus, wat je noemt, een oorlogskind. Omdat ik de oorlog persoonlijk heb meegemaakt wilde ik zo snel mogelijk weg van de plek van mijn jeugd, de geschiedenis en mijn ouders. Al tijdens mijn kunstopleiding in Duitsland had ik tentoonstellingen in Europa en vanaf 1966 werd ik vertegenwoordigd door Galerie Swart [de in Amsterdam gevestigde galerie van Riekje Swart waar tussen 1964 en 2000 nieuwe, internationale kunst getoond werd, red.]. In 1967 leerde ik in Brussel Antoinette de Stigter [oprichter van Kunstcentrum Badhuis in Gorinchem (1974) en Art Affairs Gallery, een commerciële galerie, gevestigd in Amsterdam en gespecialiseerd in internationale hedendaagse kunst, red.] kennen, met wie ik in 1968 in Gelsenkirchen in Duitsland trouwde. In 1969 besloten we naar New York te gaan om te kijken of onze toekomst daar lag. Hoewel we nog jong waren voelden wij ons toch te oud voor deze stad en en besloten we dichter bij onze gezamenlijke oorsprong te blijven. Zo vestigden we ons in 1970 in Gorinchem, waar bevriende kunstenaars als Marinus Boezem en Ad Dekkers eveneens neergestreken waren.
Hoe heb je de overgang van Duitsland naar Nederland ervaren?
Ik kom uit het Ruhrgebied, een zandgebied met veel bossen. Dat verklaart wellicht waarom ik het eerste half jaar in Nederland totaal niet kon werken. Ik wilde het hele Nederlandse landschap in me opzuigen: ik moest de dijken af, de bruggen op (‘Ik had nog nooit een boot gezien die over een snelweg leek te varen’) en ik reed het hele land door. De Nederlandse taal is heel beeldend en bevat talloze spreekwoorden die met water te maken hebben. Ik sloeg ze één voor één in me op en maakte me zo de Nederlandse taal eigen.
In de jaren zestig experimenteerde je met subtiele, witte houten werken die op de muur werden bevestigd en die gevoelig waren voor de werking van het licht, getrouw jouw verwantschap met de ZERO-beweging. Daarna stapte je over naar de conceptuele beeldhouwkunst, waarbij je aanvankelijk koos voor zwerfkeien en marmer, maar uiteindelijk, vanaf midden jaren tachtig, koos voor het maken van geometrische, roestvrijstalen vormen en experimenten met luchtdruk. Kun je daar iets over zeggen?
Het begon allemaal met de ‘rolling cube’, in 1983, een experiment dat essentieel was voor mijn persoonlijke bevrijding. Ik was in die tijd vaak in Carrara [beroemde Italiaanse marmergroeve, red.] waar ik voortdurend vrachtauto’s af en aan zag rijden met grote marmerblokken. Op een bepaald moment vatte ik het idee op om een groot, ruw marmerblok van 150 cm bij 150 cm uit de groeve te laten halen, het net zolang te polijsten totdat ik mezelf erin kon zien, het vervolgens terug te laten brengen naar de groeve, om het tenslotte naar beneden te laten rollen (330 m) als een pingpong bal, op zoek naar zijn eigen plek. Wat er over bleef was een ‘bella ruina’: een aan de buitenkant gebutst en aan de binnenkant puntgaaf marmeren object. Ik heb voor dit experiment de straten onderaan de groeve moeten laten afzetten, want die kubus sprong en rolde natuurlijk alle kanten op, gevolgd door duizenden stenen en steentjes. We hebben het gehavende blok uiteindelijk met een caterpillar uit moeten graven. Eén kant bleek nog helemaal scherp. Onbeschadigd. Twee weken later nodigde de eigenaar van de zagerij, die het marmeren blok voor mij had geregeld had en die ontroerd was door het event, mij en een paar vrienden – zonder echtgenotes! – uit om deze geslaagde operatie in een trattoria te vieren. Daar hield hij een stoel vrij voor de kubus – waar hij overigens een stuk van wilde hebben – en sprak de woorden: ‘De kubus zit bij ons aan tafel.’ Die had het begrepen. (lacht)
Daarom ervoer ik dat proces van de ‘rolling cube’ als een metafoor voor mijn persoonlijke bevrijding. Het leek alsof ik mezelf naar beneden had laten rollen en alles letterlijk van me af had laten glijden, zodat alleen mijn harde kern, de essentie overbleef. En is dat niet het doel van alle creatie? Uitkomen bij de essentie?
Je bleef echter niet bij het marmer maar ging over op staal. Hoe kwam dat zo?
Nu ik mezelf had bevrijd - hetgeen me overigens vriendschappen met collega-kunstenaars kostte, die mij voortaan zagen als een ‘conceptuele’ kunstenaar en dus niet meer als ‘één van hen’ – wilde ik ook de materie bevrijden, dat wil zeggen: tot de kern ervan doordringen. Toen we in 1984 van Gorinchem naar Amsterdam verhuisden ging dat gepaard met wéér een verandering in mijn werk. In plaats van hamers, zagen en boren wilde ik natuurlijke krachten als gereedschap gebruiken. Zo gebruikte ik de luchtdruk als ‘hamer’ om nieuwe beelden mee te creëren. Ik liet grote geometrische, stalen vormen maken waar ik de lucht uit liet zuigen met behulp van een vacuümpomp, net zolang tot er een evenwicht ontstond tussen de buitendruk en de sterkte van het materiaal. En terwijl de lucht uit de kubus werd gezogen ontstonden er in het staal grote en kleine vouwen die de uiteindelijke vorm van deze ‘implosies’ bepaalden. Daarmee deed de natuur haar werk. Niet ik.
Voor mij vertegenwoordigt een implosie de inwaartse spiraal van energie die noodzakelijk is om tot de kern en het mysterie van de materie te komen, want daarin bevindt zich de ultieme schoonheid van de schepping.