In de rubriek ‘De galerie van’ laten we een keur aan galeriehouders uit Nederland en België aan het woord: hoe (en wanneer) zijn ze hun galerie gestart, wat is er sindsdien allemaal veranderd in de kunstwereld, wat is hun profiel, wat verzamelen ze zelf, en wat is de impact van de pandemie op hun galerie? In dit deel: Serena Baplu (Shoobil Gallery)
Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Ik ben geboren in 1964, in de Gouden Jaren, een naoorlogse periode van economische welvaart, optimisme en vrijheid, die mijn beide werkende ouders zich makkelijk konden veroorloven en die vooral het materiële geluk nastreefden. In 1976 overleed mijn vader bij een auto-ongeluk. Samen met mijn jongere broer moesten we al jong zelfstandig – en opstandig – voor onszelf zorgen.
We woonden in die periode in Antwerpen, achter het Museum Voor Schone Kunsten waar ik veel tijd doorbracht en troost vond in de schilderijen die een ongelooflijke indruk op mij maakten.
Toen wist ik waar naartoe wilde in mijn leven. Ik vond een telefoonnummer van de Academie in Antwerpen, waar een vriendelijke dame mij –vanwege mijn jonge leeftijd – het ‘RIKSO’ (kunsthumaniora) aanraadde en waar ik na een koppige strijd met mijn moeder toch terecht ben gekomen in een groep met veel ‘gevallenen’ uit reguliere schoolsystemen. Die anarchistische groep was perfect voor mijn zelfontplooiing. Op mijn achttiende verjaardag ben ik zelfstandig gaan leven.
Hoe bent u in aanraking gekomen met de kunstwereld?
Na de humaniora ben ik beeldhouwen gaan studeren aan de Academie van Antwerpen. Eind jaren tachtig opende het M HKA, en vestigden zich talloze galeries op het Antwerpse Zuid, wat voor studenten beeldende kunsten een feest was. De ‘nocturnes’ op donderdagavond, waar studenten, afgestudeerden en een kunstminnend publiek de galerieën en de horeca vulden, waren voor mij een hoogtepunt.
Tijdens late of vroege benevelde uren kwamen de verhalen van kunstenaars die een somber beeld over de galerieën en de kunstwereld nalieten. Er was toen ook vanuit de docenten aan de academie in Antwerpen een groot verzet tegen vroeg succes. Eerst zwarte sneeuw zien, was de pseudo-romantische visie. In 2004 zette ik een streep onder het kunstenaarsbestaan met een eetbare tentoonstelling in Cultuurcentrum De Werft in Stad Geel, waar de kunstwerken letterlijk geconsumeerd werden. Als voorbereiding op deze actie had ik een opleiding patisserie en confiserie gevolgd.
Daarna heeft mijn zoektocht naar een uitlaatklep me in de passie van het schoenontwerpen geworpen. Als docent in dit vak kreeg ik de mogelijkheid tot vrijwilligerswerk in de lederindustrie in Senegal en Ethiopië, waarbij ik steeds de lokale cultuur als uitgangspunt zag voor een goed ontwerp en een persoonlijk product met een marktpotentie zowel in binnen-als buitenland.
Deze projecten hebben veel met mij gedaan: een laagje twijfel eraf genomen en mijn engagement versterkt om dezelfde principes en kracht in te zetten voor hedendaagse kunst en daar dan ook een fysieke ruimte voor op te starten.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
Samen met mijn oudste dochter Tosca en mijn partner Jef zijn we er met veel idealisme ingedoken toen de non-profit galerie een feit werd in 2015. De naam van de galerie is de fonetische spelling van Shoebill (schoenbekooievaar), die leeft in noordelijk Oost-Afrika. Een bijzondere vogel.
De eerste expo’s waren eerder gericht op kunstobjecten met een functionele mogelijkheid, maar daar zaten we snel op een dood spoor. We hebben alle drie een artistieke basis en voelen ons daarbij dan ook het best. Reflectie, onderzoek, niet gefrustreerd raken en zelf veranderen waren de belangrijkste noden om te zijn waar we nu staan.
Na zes jaar zijn we kunnen verhuizen van Museumstraat 4 naar onze prachtige ruimte op de Waalsekaai 21/22 in Antwerpen.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
We streven ernaar om complementair en aanvullend de ideeën en praktijken van hedendaagse onbekende kunstenaars te promoten, met de betrachting hen een kans te geven om door critici, verzamelaars, instellingen en galeriën – die eerder werken met gevestigd talent – te worden gezien. We kiezen heel bewust voor die eerste treden, omdat we ons dan niets moeten aantrekken van wat de markt dicteert. De hands-on ervaring bij het opbouwen van de tentoonstellingen vormt de kern van een continue verbeteringsmentaliteit, en draagt bij aan onze individualistische identiteit die we in de loop der jaren hebben opgebouwd, en om die in de toekomst verder te ontwikkelen.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Sowieso het atelierbezoek, en iedere keer opnieuw de verwondering van die boeiende leefwereld en visie. Duo-tentoonstellingen samenstellen en opbouwen. Momenteel geniet ik het meest van combinaties met kunstenaars die elkaar nog niet kennen. Een frontaal gesprek tussen individuen dat resulteert in een collectieve meerwaarde betekent ook een persoonlijk engagement van de kunstenaars. Uit de gesprekken met ons publiek ervaar ik daarover een appreciatie en hun mening is belangrijk. Het mooiste aspect is ‘toeval’. Doordat de galerie momenteel functioneert zonder subsidie – en dus zonder] een logge bureaucratie – kan ze vrij programmeren en snel reageren.
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
In Antwerpen was ik altijd het meest aangetrokken tot de meer experimentele ruimtes zoals Lokaal01, Pofferd-de Nul, Ruimte Morguen, Trampoline… die jammer genoeg enkel nog in de herinnering huizen. Ze hadden alle vier een eigenzinnig en divers programma. Ik genoot vooral van ‘het gebeuren’ en de openheid voor een inhoudelijk gesprek tijdens de tentoonstellingen.
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
Louise Bourgeois op haar veertigste.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
Er is de hedendaagse realiteit van een geconcipieerde carrière in de kunst (een contrast met de ‘zwarte sneeuw’ waar ik in ‘geschoold’ ben). Kunstenaars worden geacht om op jonge leeftijd een herkenbaar oeuvre op te bouwen, door ‘trouw te blijven’ aan hun stijl of hun narratief-biografisch onderzoek. De individuele maakbaarheid en de kunstenaarsnaam geldt als een merknaam. We aanvaarden terug figuratieve en representatieve kunst met erkenning voor het materiële en het métier. De mechanismen van de kunstwereld blijven een uitdaging.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Wij kopen werk van de kunstenaars die we in de galerie tonen, van de kunstvrienden kopen we bij collega’s. We hanteren wel een financieel plafond wat inhoudt dat de gerenommeerde kunstenaars in boekvorm de kast vullen. Recent uitgegeven boeken zijn dikwijls ook prachtige objecten.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
Het heeft mijn persoonlijk denken over de kunstwereld niet beïnvloed, ik heb vooral de cultuur heel hard gemist. De term ‘niet essentieel’ is me bijgebleven. Kunst en cultuur zijn door de overheid in die categorie ingedeeld. Daaruit spreekt een beangstigende desinteresse in kunst en cultuur. Specifiek voor de beeldende kunstenaars was het een droomperiode, omdat het atelier dagelijks de primaire plek was. Voor de kleine of jonge galerijen zijn de lockdowns hard geweest en moeilijk om te overleven. Online verkoop van kunst is makkelijker voor de gevestigde waarden. Privaat heb ik goede herinneringen aan die bijna stilstaande wereld van de Corona generatie.
Door het historische feit dat wereldwijd een maatschappij – die we zo vanzelfsprekend vinden – stopt met bestaan, heeft deze crisis ons uit de dagelijkse routine getrokken en ons gedwongen om te reflecteren over je eigen leven en over de toekomst volgens de doelen die we willen bereiken. En daar ook, met enige relativiteit, de tijd voor nemen.