In de rubriek ‘De keuze van…’ laten we een keur aan kunstliefhebbers (van incidentele kopers tot kunstprofessionals) aan het woord over hun beleving van kunst, en vragen we naar hun voorkeuren: waar zien ze het liefste kunst? Waar kopen ze, en vooral: wie kopen ze? In dit deel Marc Overman (advocaat, 55 jaar)
Wat betekent kunst voor jou?
Kijken naar beeldende kunst is een van de weinige activiteiten die mij in staat stellen mijn hoofd leeg te maken en met plezierige traagheid dingen in me op te nemen. En op de achtergrond altijd meedraaiende beslommeringen van mijn werk helemaal uit mijn gedachten te krijgen. Vroeger las ik voor mijn plezier veel fictie. In mijn eigen tempo een traag boek uitlezen, lukt me al jaren niet goed meer. Heeft met mijn werk te maken. Leuk werk, maar dit is een minder fijn bijproduct. En verder – en dat zal iedereen wel hebben die geïnteresseerd is in (contemporaine) kunst – is het prettig om je mee te laten voeren in de gedachtewereld van iemand anders. De dingen van een andere kant, op een andere manier, bekijken en beleven.
Heb je kunst van huis uit meegekregen of heb je zelf je pad moeten vinden?
Kunst is altijd wel aanwezig geweest, maar vroeger meer op de achtergrond dan nu. Mijn ouders hadden wel (moderne) kunst, maar waren geen verzamelaars. Het was vooral museumbezoek.
Voor mijzelf is het eigenlijk begonnen toen ik studeerde, eind jaren tachtig. Voor een deel samen met een huisgenoot. Samen met de bevriende lijstenmaker nadenken hoe je van eenvoudige dingen (bedoeld als kunstwerk of niet eens) iets interessants kunt maken.
De Kunstuitleen in Rotterdam is ook belangrijk geweest. Die heeft een collectie waar veel goed werk tussen zit. En vroeger kon je voor een vast bedragje – eerste werk vijftig gulden per jaar, elk volgend werk vijfentwintig gulden – huren. Dat heb ik heel veel gedaan en daardoor wel een zeker gevoel ontwikkeld, denk ik, of iets zal gaan vervelen of niet. Wat na een maand, of wat niet meer, beviel, ging terug. En waar ik plezier aan beleefde bleef langer. Sommige van die werken heb ik later ook gekocht. Het is jammer voor jonge beginnende liefhebbers dat de huurprijs tegenwoordig geloof ik afhankelijk is van de prijs van het werk. Dat maakt het voor (jonge) mensen met een kleine beurs moeilijk om grotere werken – unica – in huis te halen en daarop hun blik te oefenen.
Waar haal je je informatie over het wel en wee in de kunstwereld vandaan: krant, vakbladen, televisie, online?
Nederlandse kranten schrijven te weinig over beeldende kunst. Dat is jammer. Het schijnt wegbezuinigd te zijn, omdat de doorsnee lezer er niets mee heeft. Het Financieele Dagblad is een positieve uitzondering, maar geeft wel wat weinig podium aan het meer experimentele werk. En Het Parool natuurlijk, met deze rubriek. Verder ben ik eerlijk gezegd vrij passief; ik kijk een beetje de kat uit de boom en zie wel wat er op me afkomt.
Waar bekijk je het liefste kunst? In een galerie, museum, een beurs of online?
Nederlandse beurzen bezoek ik eigenlijk nauwelijks. Ik ga een keer per jaar naar Art Basel. Dan lift ik mee op de toegangskaartjes van veel gewichtigere personen. Het valt me dan elke keer weer op dat er in Nederland, in vergelijking met al die dure internationale galeries en kunstenaars, best goede kunst gemaakt wordt. Maar dat de Nederlandse kunstwereld het toch niet voor elkaar krijgt een echte plek te bemachtigen in dat speelveld. Dat is natuurlijk leuk voor een bescheiden verzamelaar die er niet zo veel om geeft of de maker van een werk een kunstenaar van naam en faam is, maar voor de branche is het natuurlijk jammer. Ik vermoed dat Nederlandse galeries het met meer ondernemerschap veel beter zouden kunnen doen in internationaal perspectief..
En musea natuurlijk. Als ik in het buitenland ben, probeer ik altijd een of twee dagdelen daarvoor in te ruimen. Het is heel jammer dat dat het afgelopen jaar niet meer mogelijk was. Mijn favoriete kunstuitje is de jaarlijkse ‘Summer Exhibition’ van de Royal Academy, in Londen. Daar hangen inzendingen van alle soorten kunstenaars door elkaar. De grote namen naast de zondagsschilder. En zonder naam erbij, dus dat dwingt je om echt onbevangen en goed te kijken. De Summer Exhibition is vorig jaar voor het eerst in 250 jaar niet doorgegaan. Ik hoop dit jaar weer te kunnen gaan kijken. Online kijk ik eigenlijk alleen naar dingen die ik voorbij zie komen in de interviews op GalleryViewer. Ik lees die interviews altijd met plezier, en klik dan meestal ook wel even op de links.
Hoe vaak per jaar koop je kunst? Koop je werk in oplage of liefst uniek werk?
Ik koop niet zoveel meer. De prozaïsche reden daarvoor is dat het huis vol is. Er hangt ook wel het een en ander op kantoor, maar dat is nu ook wel klaar. Ik moet dus gaan wisselen, en een gedeelte van de collectie opslaan. Ik ben aan het nadenken over een meer structurele manier om dat aan te pakken, maar ben daar nog niet uit. Het initiatief van Depot Rotterdam om verzamelaars in de gelegenheid te stellen werken daar op te slaan, is interessant. Ik vermoed alleen dat ik met mijn bescheiden verzameling niet in de ‘juiste’ categorie val.
En waar koop je dan: in de galerie, op een kunstbeurs, op een veiling of online?
Ik koop meestal op veilingen. Verder ook wel in het plaatselijke kunstcafé, dat haar muren gratis ter beschikking stelt aan – afwisselend – professionele en amateurkunstenaars. Het support your locals-aspect daaraan vind ik leuk.
Is het belangrijk dat jij en je partner het altijd eens zijn over een aankoop? Hoe beslis je/jullie?
Ik beslis alles in mijn eentje. Als een beeld blijft hangen, ga ik de volgende dag nog een keer kijken en als ik het dan niet saai vind, komt het in aanmerking om het te kopen.
Is er een galerie waar je een speciale band mee hebt?
Ik ga graag naar de Rotterdamse galerie van mijn vriend Frank Taal. Die heeft een plezierige mix van enerzijds winkel (wat elke galerie uiteindelijk gewoon is, maar galeriehouders door de bank genomen niet graag willen horen) en anderzijds tentoonstellingsruimte voor wat meer experimenteel spul. Ik koop daar een of twee keer per jaar iets.
Ook krijg ik via via – een bevriende kunstadviseur of direct door een bevriende kunstenaar – wel eens iets aangeboden. Daar ga ik meestal wel op in.
Als je onbeperkt budget had, van wie zou je dan een werk aankopen?
Dan zou ik denk ik iets ouds, of iets heel ouds, kopen. De Elgin Marbles, of zo. Het tapijt van Bayeux. Of Rembrandts portret van Jan Six. Maar daar zal de vraag wel niet over gaan.
Ik moet de laatste tijd, met die Amerikaanse toestanden, vaak denken aan ‘Helms Amendment’, van Louise Lawler. Dat is een kamervullende installatie: een zwartwit portrettengalerij van Amerikaanse senatoren. Hun hoofden zijn vervangen door van die plastic koffiebekertjes. In 1987 moest er gestemd worden over een wet die voorlichting over aidspreventie onmogelijk maakte. Onder elk portret – in de vorm van een foto van zo’n plastic koffiebekertje – staat of de betreffende senator voor of tegen stemde. Ze stemden bijna allemaal voor. Er is niet veel verbeterd sindsdien, helaas.
Of iets van Michel Basquiat (‘I am not a black artist, I am an artist’). Dat is wat mij betreft een veel aansprekender manier om in het leven te staan dan de verongelijkte manier waarop de Black Lives Matter beweging ons, de anderen, probeert op te voeden. Hoe nodig en terecht dat ook is, daar niet van.
Als ik een werk van een Nederlandse kunstenaar zou moeten kiezen: het schaakbord van Guido van der Werve, mijn favoriete Nederlandse kunstenaar. Het is onderdeel van een ingewikkelde installatie waarin schaakzetten leiden tot tonen. Die tonen leiden tot een partituur, en die weer tot muziek, gespeeld door een klein ensemble. Een jaar of tien geleden was het niet te koop. Inmiddels vast ook niet meer.
Wie zijn je favoriete kunstenaars (op GalleryViewer), en waarom?
Naar Guido van der Werve’s film de man die over poolijs voor een ijsbreker uitloopt, heb ik gefascineerd gekeken. Kennelijk heb ik iets met ijs en vergankelijkheid, want het andere werk dat ik zou kiezen is een van die koppen (‘Selfs’) van Marc Quin – manshoge portret-installaties. Het hoofd is een afgietsel van zijn eigen hoofd, gevuld met zijn bevroren eigen bloed. Het hoofd wordt in stand gehouden door een vriesmachine dat als lichaam dient.
Mooi Nederlands alternatief voor Marc Quinn, en misschien wel net zo goed, zijn de smeltend-ijs-schilderij-installatie van Daan den Houter, uit de stal van Galerie Frank Taal. Ik heb daar veel plezier aan beleefd. Op die schilderijtjes heeft hij laag voor laag zijn stinkende best gedaan; hij haalt ze uit de vriezer en hangt ze op aan een haakje. En dan begint, na een tijdje, langzaam maar onherroepelijk, het verval. Dat verval heeft een plezierig soort traagheid. En het levert vervreemdende plaatjes op. Aan het eind van de performance lijkt het alsof er aantal kunstwerken standrechtelijk is geëxecuteerd.
Theo Jansen maakt met pvc-buizen grote ‘strandbeesten’. Ze bewegen en worden voortgedreven door de wind. Fascinerend om naar te kijken. En corona-proof, zo’n performance op het strand.
Ik houd van neon-kunst. Daar heb je veel van in Rotterdam – teksten op gebouwen, waarvan de leukste ongetwijfeld de verhaspeling van Lucebert is: ‘van alles is weer waardeloos’. Leuk dat GalleryViewer een zoekknop heeft voor neon-kunst. Zo kwam ik terecht bij de ‘Hanging Brainwaves’ van Jan van Munster (Slewe Gallery / Galerie Ramakers / Galerie van den Berge).
Iedereen kent natuurlijk de foto’s van Ed van der Elsken. Minder bekend – maar minstens net zo goed en meer met een randje – is zijn Rotterdamse tijdgenoot Peter Martens, voor mij als Rotterdammer toch nostalgisch leuk (mooi, die foto van Cor Vaandrager in het al lang verdwenen café De Fles. Kijk meteen ook even naar die foto van Jules Deelder met baard en lang haar).
Of Siegfried Woldhek een ‘echte’ kunstenaar is, weet ik niet. Maar ik kan lang kijken naar zijn tekeningen, en dat is toch uiteindelijk waar het om gaat, geloof ik. Dat het niet gaat vervelen. De vragen voor dit artikel beantwoordend stuitte ik op zijn tekening van Renske Leijten. Die krijgt een ereplekje naast Drees en Aboutaleb.
Het werk ‘Go West Young Man’ (de titel staat groot afgedrukt onder zo’n onaangename plattegrond van een slavenschip) uit 1997 van de Engelse kunstenaar Keith Piper vind ik intrigerend omdat het, met humor, een serieus onderwerp behandelt. Dat is, voor mij althans, veel sterker dan de gietijzeren ernst waarmee dat belangrijke debat nu wordt gevoerd.
Van Erik van Lieshout zag ik lang geleden in Basel een heel grote, indrukwekkende tekening. Die ging geloof ik over een persoonlijk verlies dat hij had meegemaakt. Toen niet gekocht en nu denk ik (voor mij) onbetaalbaar. Ik moest lachen om de naam van zijn tentoonstelling vorig jaar bij Annet Gelink, Art Blasé. En zo is het.