Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Ja, zeker. Wij hadden bijvoorbeeld een werk van Jan Henderikse in de woonkamer hangen, een vierkant van centen tegen een rode achtergrond. Als ik het me goed herinner waren het er 49 x 49. Onze vriendjes en vriendinnetjes dachten dat wij heel rijk waren, omdat het geld gewoon aan de muur hing. Er was vooral een voorliefde voor hedendaagse en Avant-garde kunst. Als wij op vakantie naar Frankrijk gingen, bekeken we het geboortehuis van Marcel Duchamp in plaats van een of andere Gotische kerk. Mijn vader kon erg aanstekelijk over die periode – de jaren twintig en dertig – vertellen en we hadden een soort Dadaïstische familiehumor. Voor mij lag kunst in het tegendraadse, of in het intensiveren van de werkelijkheid. Dat was gesneden koek. Toen ik kunstgeschiedenis ging studeren, ging er wat oude kunst betreft dan ook een wereld voor me open. Ik wist niet eens wie Johannes de Doper was, en was hevig onder de indruk van bijvoorbeeld Titiaan of Fra Angelico.
Hoe bent u in aanraking gekomen met de kunstwereld?
Toen ik eerstejaars kunstgeschiedenis was, ontmoette ik Rob Scholte, en van het een kwam het ander. Ik leerde Martin Bril, Dirk van Weelden en de hele kunstenaars-scene rond galerie de Living Room kennen. Dat was een van de plekken waar het begin jaren tachtig gebeurde. Galeriehouder Bart van de Ven was een bevlogen man, die samen met zijn beste vriend Peer Veneman een energiek programma van voornamelijk jonge Nederlandse kunst neerzette. Als ik er nu op terugkijk was het best ouderwets: er heerste nog echt een strijd tussen figuratie en abstractie. Die nieuwe figuratie – en het bijbehorende postmodernistische gedachtegoed – ging er bij een heleboel kunstenaars niet in. Die vonden dat echt een degradatie. Vergeleken met nu werd er enorm veel gediscussieerd over goed en fout, wat kunst betekende etc. Critici hadden nog veel macht. Een recensie Paul Groot of Anna Tilroe was van grote invloed. Daar werd veel meer waarde aan gehecht dan tegenwoordig het geval is.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
Mijn eerste galeriebaantje was bij de Living Room en ik heb daar geloof ik vijf jaar gewerkt. Die galerie was gevestigd in een ruimte aan de Laurierstraat waar het zo koud was dat ik er met vingerhandschoentjes en een tweedehands bontjas moest zitten. Er waren veel minder verzamelaars dan nu, maar ze waren wel heel erg op de hoogte en geïnteresseerd. Uit die tijd ken ik bijvoorbeeld Jeanette en Martijn Sanders en Judith Cahen, die toen voor de KPN kocht. Alles had nog een soort kraakpand allure. Toen halverwege de jaren tachtig de kunstwereld opeens in een Wall Street-achtige versnelling raakte, was het dan ook even omschakelen. Krakers outfits werden ingeruild voor dubbel breasted pakken, en de daarmee gepaard gaande mentaliteit.
In die tijd probeerde een in Brussel wonende Indiase verzamelaar mij al te overtuigen om voor mezelf te beginnen en dat werd steeds aanlokkelijker. Hij kocht heel internationaal. Heb daar bijvoorbeeld voor het eerst een installatie van Felix Gonzales Torres gezien, een lijn snoepjes op de grond, en het was voor mij een eye opener dat privéverzamelaars ook zogenaamde onmogelijk te plaatsen werken kochten.
In 1992 begon ik samen met Annet Gelink galerie Bloom. Het was onze eerste eigen galerie en we startten in een tijd van relatieve crisis, onder het motto: dan kan het alleen maar beter gaan. Het leuke aan die periode was het kunnen inzetten van een internationaal netwerk op vriendschappelijke basis. Zo hadden we bijvoorbeeld contact met galeries als Cabinet, Maureen Paley, Gavin Brown en Anthony Reynolds. Geld speelde nog niet zo’n rol en het was voor ons makkelijk om met kunstenaars als Douglas Gordon of Gillian Wearing te werken.
In het Stedelijk werden shows van onze generatie kunstenaars georganiseerd. ‘Wild Walls’, in 1995, was in die zin spraakmakend en het video tijdschrift Zapp Magazine documenteerde alle internationale tentoonstellingen die voor ons van belang waren. Je had echt het idee dat je met z’n allen iets aan het neerzetten was.
Tien jaar later ben ik voor mezelf begonnen, en sinds 2005 is het een familiebedrijf. David van Doesburg en ik runnen de galerie samen en werk en leven vloeien vanzelf in elkaar over. We hebben dezelfde passie en het is meer dan bevredigend hoe ons leven in dienst staat van de kunst en andersom. We geven elkaar de ruimte en houden elkaar ’s nachts echt niet wakker met allerlei galeriebeslommeringen.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
Het profiel van de galerie is gebaseerd op het ontdekken van jong talent, het begeleiden van mid career kunstenaars en het herontdekken van een oudere generatie. Het is een kick om kunstenaars waar je in gelooft de wereld in te helpen en een internationaal platform te bieden.
Wij leggen ons niet vast op een bepaald medium. Alles is vertegenwoordigd: van fotografie tot schilderkunst, van performance tot installatie. Wat dat betreft ben ik echt een kind van het postmodernisme. Verder leg ik er eer in om met vrouwen te werken. Deze zijn nog steeds ondervertegenwoordigd in musea, en ik ben blij dat kunstenaars als Saskia Olde Wolbers, Amalia Pica, Helen Verhoeven, Maaike Schoorel en Elspeth Diederix wél in diverse musea collecties vertegenwoordigd zijn en niet meer weg te denken zijn uit de hedendaagse kunstwereld.
Zeer trots ben ik op de vertegenwoordiging van Ferdi. Zij is helaas al lang geleden overleden, maar haar werk is nog steeds springlevend en zij was ooit de eerste vrouwelijke kunstenaar met een solo-expositie in het Stedelijk Museum. Kunst moet voor mij iets tegendraads en onvoorspelbaars hebben. Ik heb er een enorme hekel aan wanneer het mainstream wordt, bijvoorbeeld ingeteerde, uitgeblazen conceptuele kunst. Stanley Brouwn is een genie, maar anno nu word je vaak moe van het zoveelste bedenkseltje.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Soms kan ik hevig geraakt worden door een kunstwerk van een kunstenaar uit mijn eigen stal. Het is dan een feest om dat elke dag te zien. Of als een kunstenaar zichzelf overtreft, of hoe een ‘moeilijk’ werk groeit. Het inrichten van een tentoonstelling is ook vaak een hoogtepunt. Het is elke keer weer een uitdaging om het werk zo goed mogelijk te presenteren. Soms zit de schoonheid/visie in een individueel werk, soms in de combinatie. Als alles samenvalt, is dat een geluksmoment. Dat is nu bijvoorbeeld het geval bij de expositie van Wolfgang Messing. Verlengd tot na de lockdown…
Als galeriehouder zit je in een spagaat tussen de kunstenaar en de verzamelaar, en dat kan soms best lastig zijn. De grootste kick zit in het verbinden, het geloof in je kunstenaars en het vertrouwen van de klant. Het is heel bevredigend als je met een verzamelaar een zekere smaak en mentaliteit deelt. Paul Andriesse zei ooit in een interview dat je het als galeriehouder nooit goed kan doen: als je een werk verkoopt is het omdat het een goed werk is, en als je het niet weet te slijten, ligt het aan jou. Dit is gelukkig niet zo bij iedereen, maar er zit wat in. De adrenaline van een verkoop kan verslavend zijn, en is zeker op een beurs iets dat veel energie oplevert. Het meest bevredigend is een win win situatie. Als de koper écht blij is met een aankoop en de kunstenaar met de plek/collectie waar het heen gaat.
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
Ik voel me thuis bij de galeries in onze straat. Het is een gemêleerd gezelschap, en hoewel we het ieder op onze eigen manier doen, zijn we heel collegiaal en organiseren we gemeenschappelijk dingen. Kleine events als de Hazenstraat Biënnale, of een zaterdagmiddagborrel.
Ik werkte veel samen met Christina Wilson uit Denemarken en Vilma Gold in Londen. Jammer genoeg zijn zij er beide mee opgehouden. Ook mis ik Juliette Jongma nog steeds. Dit soort sluitingen laten wel zien hoe hard het bestaan van een galeriehouder ook kan zijn. De stress moet het geluk natuurlijk niet gaan overschaduwen. Wat dat betreft zijn voor mij Marian Goodman en Paula Cooper echt de klassiekers. Zij hebben bewezen hoe je als vrouw met een eigenzinnig programma aan de top kan staan – en blijven. Ik heb minder met galeries die de Pierre Puvis de Chavannes-achtige kunstenaars van nu brengen en tegelijkertijd de Avant Garde prediken. Ik voel me verwant met galeries die hun nek uitsteken. In die zin heb ik een enorm zwak voor Marianne van Tilburg en Ellen de Bruijne.
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
Ik had het een uitdaging gevonden om met Louise Bourgeois te werken. Vast een heel moeilijke vrouw – ze liet zelfs haar kranten strijken – maar het moet fantastisch zijn om zo’n carrière te kunnen begeleiden. Ze is iemand die pas op latere leeftijd echt succesvol werd en een voorbeeld is voor zoveel jonge kunstenaars. Ook David Hammons had ik graag vertegenwoordigd en Tino Sehgal staat hoog op mijn lijstje. Hij is voor mij de meest inspirerende performancekunstenaar na Ulay en Marina Abramovic, ook omdat hij het erg moeilijk maakt om zijn werk te verkopen – het mag bijvoorbeeld niet gedocumenteerd worden – maar dat dan wel gebeurt. En van Nederlandse bodem natuurlijk Marlene Dumas en Stanley Brouwn.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
De kunstwereld is ongelofelijk veranderd sinds de jaren tachtig zowel in positieve als negatieve zin. Allereerst is hedendaagse kunst zelf veel populairder geworden en is ook het aantal klanten enorm gegroeid. Er is een heel ander segment ontstaan. Vroeger had je een paar grote verzamelaars die echt in de diepte verzamelden, en nu heb je er ook veel die mooi werk willen hebben dat kwalitatief in verhouding staat tot een Eames of Maarten Baas. Kunst is niet meer het sluitstuk op de verbouwing – althans dat zou het niet moeten zijn – en er zijn mensen die een gedurfd werk in huis halen zonder meteen het hele oeuvre van zo’n kunstenaar te willen leren kennen. Tegelijkertijd zijn veel galeries een soort multinationals geworden met vestigingen in Londen, New York, Tokyo etc. Daar valt natuurlijk niet tegenop te concurreren en de vraag is ook of je dat zou moeten willen. De nadruk op beurzen is extreem, maar dat gaat na Corona wellicht veranderen. Er zijn er zoveel, en het is jammer dat veel mensen kunst alleen nog maar in een commodity context bekijken. Elk werk krijgt dan toch een aura van geld, of het nu duur of goedkoop is.
Voorheen was de kunstwereld een compleet witte wereld en het is de grootste verdienste van deze tijd dat daar verandering in komt. Misschien iets te geforceerd – laat het vooral geen modegril zijn – maar juist dat kan voor een snelle inhaalslag zorgen.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Ik verzamel een beetje hapsnap met als gevolg een tamelijk eclectische collectie. Als je constant met kunst bezig bent, koop je toch op een andere manier. Je gunt bijvoorbeeld je verzamelaars de beste werken van je eigen kunstenaars. Ik heb mooie dingen aan de muur, variërend van Diane Arbus tot Navid Nuur. Vorig jaar heb ik van mijn vader een werk van Stanley Brouwn gekregen. Het is een ‘Use This Street’ van de Kerkstraat, waar ik geboren ben, en dat is voor mij nu toch wel het pronkstuk in huis. Het hangt in de buurt van een collage van Jimmy Robert, een kunstenaar waar wij al heel lang mee werken en die het werk van Brouwn veelvuldig in zijn oeuvre verwerkt heeft. Zijn kunst lijkt heel efemeer en subtiel, maar heeft tegelijkertijd een politiek maatschappelijke lading. Alsof iemand de meest heftige uitspraken naar je fluistert.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
We zitten nu alweer zo lang in een lockdown dat ik wat lethargisch begin te worden. Zelfs een brief posten kost al moeite. Alles gaat een beetje in slow motion, terwijl ik tegelijkertijd barst van de energie. Bij de vorige lockdown dook iedereen het internet op en kwam met speciale edities etc. Nu merk ik dat verzamelaars door al die viewing rooms een beetje virtueel moe aan het worden zijn. Kunst is toch iets dat je fysiek moet beleven. Ik hoop dat post-Corona het galeriebezoek een boost gaat krijgen, dat mensen weer een hele tentoonstelling tot zich kunnen nemen. Bovendien: in levenden lijve proosten op een goeie verkoop is net wat anders dan vanachter de relatieve kilte van een computerscherm.
Bekijk hier de kunstenaars vertegenwoordigd door Stigter Van Doesburg