Wouter Feyaerts (°1980, Brasschaat, België) is bijna letterlijk een plastisch denker. Zijn beeldhouwkundige denken en mentaliteit komt het meest letterlijk aan de oppervlakte in Feyaerts’ spreken en schrijven – het ‘mijmeren’ zoals hij het noemt – over zijn werk, en vormt er onmiskenbaar een cruciaal onderdeel van. Maar ook in zijn sculpturen zelf komt dit duidelijk, al is het in hun geval subtieler, tot uiting. Feyaerts’ beeldhouwwerken getuigen van een sterk vernieuwend en procesmatig materiaal-, vormen- en ruimtelijk onderzoek, gecombineerd met een aantal reminiscenties aan de populaire cultuur en de kunstgeschiedenis. Hoewel volkomen procesmatig opgevat – waarbij Feyaerts een relevant deel van zijn werkwijze aan het toeval – of beter: de inval – overlaat, vertoont zijn werk toch een uitgesproken coherent sculpturaal vocabulaire.
Allereerst hanteert Wouter Feyaerts een alles behalve klassiek beeldhouwkundige materiaalkeuze. Zijn sculpturen – die meestal figuratief en zelfs antropomorfisch van aard zijn – ontstaan uit gevonden wegwerpmaterialen die hij met behulp van plastic tape in de meest flashy kleuren tot groteske en bijna karikaturale figuren bij elkaar assembleert.
Op een klassiek cultuurhistorisch interpretatieniveau vertonen Feyaerts’ beelden sterke referenties aan underground comics, graffiti-kunst, Disney- en pop-cultuur enerzijds, en anderzijds lijken ze zich soms bijna in te schrijven in de modernistische traditie van de figuratieve beeldhouwkunst uit het midden van de vorige eeuw. Het verschil tussen Feyaerts en zijn twintigste-eeuwse inspiratiebronnen zit hem echter in de humor. Het lijkt wel of hij deze cultuurhistorische referenties louter gebruikt als pastiche, alsof hij deze klassieke interpretatie zélf onmiddellijk wil relativeren. En ergens is dit ook zo, want in de materiaalkundige behandeling van zijn sculpturen, geeft Feyaerts een duidelijke indicatie naar een meer waarachtige lezing van zijn werk…
Als finishing touch worden al zijn sculpturen immers ingesmeerd met behangerslijm, die tijdens het drogingsproces van wit opnieuw semi-transparant wordt, waardoor de beelden als het ware met een laag sperma worden bedekt. Dit procédé, dat voor Feyaerts veel te maken lijkt te hebben met de eigenlijke ‘geboorte’ van zijn sculpturen, vertelt veel over het plastische, lichamelijke en anti-theoretische denken dat hij hanteert tijdens de creatie ervan. Voor Feyaerts zijn al zijn beelden als het ware weeskinderen, borelingen van, uit, door en voor de leegte. En hiermee bedoelt hij niet enkel de ruimtelijke leegte die in het klassieke beeldhouwersvocabularium gevuld dient te worden met sculptuur, maar zeker ook de mentale en emotionele leegte, die hij – niet enkel als kunstenaar, maar minstens evenveel ook als mens – bijna als ultieme levenshouding beschouwt. Feyaerts ziet de leegte als iets positiefs, een mentale en lichamelijke staat van zijn, die niet noodzakelijk gevuld dient te worden, maar die fungeert als vertrekpunt voor de eindeloze mogelijkheden die een mensenleven met zich mee kan brengen.
En het is op deze, meer levensbeschouwelijke manier dat de beeldhouwwerken van Wouter Feyaerts écht gelezen dienen te worden. Want hoewel figuratief en op het eerste gezicht duidelijk én ruimte-innemend, zijn de meeste van zijn werken alles behalve strikt narratief en éénduidig in hun betekenis. In dit verband – als we dan toch kunsthistorisch mogen worden – zou je ze eigenlijk nog het best informeel kunnen noemen, naar analogie met de L’Art Informel uit de jaren 1945 tot 1960 van de vorige eeuw. Deze kunststroming maakte, ter countering van de levensbeschouwelijke leegte en de mentale gevangenschap waarin de westerse mens na het debacle van WOII was in achtergebleven, veelal gebruik van een versmelting tussen figuratief en abstract om tot een meerduidige en volledig aan de vrijheid van de toeschouwer overgelaten kunstinterpretatie te komen.
Nu mogen de meeste van Feyaerts’ sculpturen dan wel figuratief en antropomorfisch zijn, ze worden er in hun interpretatie alles behalve door gehinderd. Ze ademen immers allemaal net dat vreemde, onpeilbare lege bad aan eindeloze mogelijkheden uit, waarin niets meer is zoals het lijkt, en waarin de toeschouwer zélf het slaapzand uit zijn ogen moet wrijven om er zijn gevoelens, dromen, verlangens of angsten in te ontdekken. Het zijn euforisch-melancholische gatekeepers van de oeverloze leegte. Euforisch als je de leegte bekijkt als het begin van elke mogelijkheid, melancholisch als je ze bekijkt als het eindpunt ervan…
Anyway, it’s up to you how to view.
[Thibaut Verhoeven, 2008]