Jan van Imschoot (1963, Gent) gelooft niet in sprookjes en daarom maakt hij ze zelf. Dat lijkt een paradox, want kun je iets maken waarin je niet gelooft? Maar zijn schilderijen laten zien dat het kan. De speculatieve ruimte tussen wat was of misschien lijkt en wat kon of misschien had moeten zijn is zijn speelwei. Tussen waarheid en symboliek, langs ornamenten en motieven, pluist hij het verleden uit, op zoek naar verborgen schatten die een mogelijk geheim onthullen over onze mensheid. Deze ‘condition humaine’, die tragisch en meelijwekkend, vertederend en komisch tegelijk is, vormt de basis voor zijn geschilderde, vaak uitbundige sprookjes. Sommige van zijn schilderijen doen me denken aan ‘La Grande Bouffe’, de zwarte comedie uit 1973 van Marco Ferreri waarin de vier hoofdrolspelers letterlijk ten onder gaan aan een weekend vol seks en schranspartijen. De film eindigt met een bizar tafereel van een tuin waar de ganzen tussen de stukken vlees drentelen, terwijl ook alle honden uit de buurt op het vlees afkomen. Het had een schilderij van Jan kunnen zijn met de titel ‘Gefundenes Fressen’.
Eigenlijk had ik Jan van Imschoot, de zelfverklaarde ‘anarcho-barok’ kunstenaar, willen opzoeken in zijn atelier, ware het niet dat dat in de Franse Ardennen ligt en teveel redenen mij momenteel tegenhouden om daar naartoe af te reizen. Toch hoop ik hem nog een keer te kunnen interviewen in zijn atelier en naar zijn verhalen te kunnen luisteren onder het genot van een goed glas wijn. Misschien wel in een lokaal café op het Franse platteland. Want Jan is een ras verteller. In woord en beeld. En op grond van zijn flamboyante schilderstalent durf ik er vergif op in te nemen dat er niet alleen een misantroop die van zwarte humor houdt maar ook een ware levensgenieter en een smulpaap in hem schuilen: de overvloed aan spijs en dranken die van zijn doeken afspringen; en het zilveren tafelbestek en de kristallen glazen die je welhaast hoort klinken - door de subtiele werking van het licht in combinatie met de transparante en glansrijke verf - doen mij dat vermoeden. En dan hebben we het nog niet over het vrouwelijk schoon dat hij met zoveel liefde en aandacht voor huid en haar op het doek kan laten vibreren.
Jan schildert sprookjes waarvoor hij eerst de codes van een eeuwenoude geheimtaal moet kraken. En om dat te kunnen duikt hij al meer dan dertig jaar in de westerse (kunst)geschiedenis die hij dag in dag uit probeert te ontrafelen. Niet for old times sake maar om het tragische lot dat de mens is beschoren beter te begrijpen. En daarvoor moet je, aldus van Imschoot, een kunstwerk niet al te letterlijk nemen maar juist op zoek gaan naar wat het tracht te verhullen; dus naar aanwijzingen om het verborgene tot leven te brengen:
Literaire taal heeft de functie om dingen te benoemen en te omschrijven. Ornamentiek, motieven en symboliek leveren via hun bijbetekenissen een andere blik op onze geschiedenis. Daardoor kan men een gevarieerde kijk ontwikkelen op de oorsprong van actuele situaties, en hopelijk tot oplossingen komen.
Deze op Belgische grond opgegroeide Bourgondiër, zoekt het grote verhaal in de details en in de verdraaiingen van diezelfde details. En dat doet hij door op zoek te gaan naar de betekenis (de figuurlijke) achter de betekenis (de letterlijke) teneinde nieuwe verbanden te leggen en bestaande interpretaties en identificaties teniet te doen of vanuit een ander perspectief te bekijken. En precies in die ruimte tussen werkelijkheid en fictie creëert hij zijn schilderijen:
Alleen een katholiek kunstenaar kan zeggen: ‘Ceci n’est pas une pipe.’ Want voor een protestant kan een pijp alleen maar een pijp zijn. Voor een katholiek kan iets ook een symbolische betekenis hebben en daarmee zijn letterlijke betekenis overstijgen.
Van Imschoot noemt in dit kader het werk van de door hem bewonderde schilder en generatiegenoot René Daniëls dat vol symboliek zit doordat hij gebruikt maakt van een ‘dubbele taal’: die van het beeld in combinatie met het woord. Prachtig vindt hij die woordspelingen en titels van Daniëls werk en van een grote poëtische schoonheid: ‘Eindhoven niet Eindhoven’, ‘Spray Armée’, ‘Historia Mysteria’, ‘Memoires van een vergeetal’, etc. En voor hem is er geen twijfel over mogelijk: Daniëls is een Belgische kunstenaar en daarmee uit.
Sinds eind jaren tachtig werkt Van Imschoot met veel furore aan een oeuvre dat zweeft tussen representatie en verbeelding, realiteit en fantasie en vol zit met erotische, politieke en religieuze motieven en ornamenten. Daarbij schuwt hij het groteske en het tragische bepaald niet. Als verwoed lezer van ‘weerbarstige’ naar doem neigende schrijvers als Paul Léautaud, Louis-Ferdinand Céline, Curzio Malaparte, Charles Baudelaire, Georges Bataille, James Joyce, Michel Houellebecq en Arthur Schopenhauer is niets menselijks hem vreemd. Hoe dan ook, ornamenten en motieven lopen als een leidraad door zijn oeuvre en vormen een taal die ertoe leidt dat we het geschilderde beeld op verschillende niveaus kunnen interpreteren. In ‘La poubelle artistique’ schrijft Bart Cassiman in dit verband:
Hij [Jan van Imschoot, MK] confronteert ons ongenadig met beelden die getuigenis afleggen van het menselijk tekort – la condition humaine, zo men wil – maar tegelijkertijd relativeert hij dat, goed beseffend dat hetgeen de mens tot vreselijke daden aanzet, nu eenmaal deel uitmaakt van zijn natuur. Het lijden, de angst, de horror, de gruwelijke dood, de absurditeit van het bestaan. Zijn beelden tonen de condition humaine in al haar aspecten die het existentialisme van de 20ste eeuw incalculeren maar ook overstijgen. Om deze harde realiteit en de nog hardere vaststelling hiervan enigszins verteerbaar te maken, gebruikt Van Imschoot vaak door middel van taal – in de vorm van een titel – of door een verdraaiing van het motief een dosis humor. In alle soorten, vormen en kleuren, bij wijze van spreken: van een onooglijke knipoog – visueel of met een woord, of flarden van zinnen en zelfs ganse lappen tekst – tot sarcasme, cynisme en zwarte of zelfs heel morbide humor. Van Imschoot beschikt over een breed palet van relativerende manieren om “zware kost” te veranderen in iets dat luchtiger lijkt.
Mocht hij het leven graag vieren, het menselijk tekort en het daarmee gepaard gaande menselijk lijden (of omgekeerd) ontgaan van Imschoot evenmin, nochtans zal hij zich er niet door laten koeioneren. Met Daniëls deelt hij diens ‘geamuseerd omgaan met de realiteit’, evenals de grote Belgische meesters Magritte en Broodthaers dat deden vóór hen. Maar meer dan bij eerder genoemden gebeurt dat bij van Imschoot door de toeschouwer de mogelijkheid te bieden steeds nieuwe betekenissen te ontdekken in een op het eerste gezicht traditioneel genre als een stilleven, een banket of een portret. Door de toeschouwer voortdurend op het verkeerde been te zetten weet deze vaak niet waar hij precies naar kijkt want ‘concept, vorm en taal springen continu haasje-over met elkaar.’ [Bart Cassiman, MK]. Surrealistische titels als ‘I hate to see / I hate the sea’ (1996), ‘Two lips, the mania’ (1999), ‘The End is Never Near’ (1996), ‘Fellow the follow’ (2000)ven ‘Rire comme dans mourire’ (2001) doen de rest.
In een kort filmpje naar aanleiding van de tentoonstelling ‘Le bouillon de 11 heures’ (2020, Galerie Templon) vertelt Jan - zichtbaar geamuseerd - over het gebod dat de Calvinisten de Katholieken oplegden om zich in het afbeelden te beperken tot ‘zaken die wij met onze eigen ogen kunnen waarnemen’, alsook tot ‘historiestukken en uitbeeldingen van wat in de geschiedenis heeft plaatsgevonden’. Daarom ontwikkelde zich een geheimtaal die alleen de Katholieken begrepen: zo stond de walnoot als symbool voor de Heilige Drie-eenheid maar ook voor het lijden van Christus, en had de weerspiegeling van een raamkozijn op een glas, de betekenis van een kruis:
En zo gebeurde het dat als de dames de zaal verlieten en de sigaar rokende heren overbleven, zij zich amuseerden met het zoeken naar seksuele connotaties en het ontcijferen van bestaande symbolen. Zo projecteerden zij hun eigen verbeelding op het doek. Het was een spel tussen de letterlijke taal en die van het beeld. Een traditie die in Nederland verloren is gegaan maar in België nog springlevend is. Mede dankzij schilders als Rops, Wiertz, Magritte en Broodthaers maar ook dankzij de stripverhalen. Stillevens zijn een goede manier om symboliek te ontdekken en een dubbele taal te spreken.
Op Ballroom Project toont Van Imschoot een aantal werken die hij maakte in aanloop naar de tentoonstelling 'Le bouillon de onze heures'. Deze 17e eeuwse Franse uitdrukking verwijst zowel naar de laatste maaltijd van een stervende als naar een troostend moment. Voor deze schilderijen onderzocht hij de verhouding tussen motieven en ornamenten in de stillevens van de in Haarlem geboren schilder Willem Claeszoon Heda (1594-1680).
Zo representeert het schilderij ‘Le Bon Duc’ een door van Imschoot zelf gecreëerd prototype van een Bourgondische hertog zoals er in de regio waar hij woont veel rondliepen. Deze ‘Bouduin le Rouquin’ (Boudewijn de Roodharige) vertoont alle kenmerken van een mogelijke hertog inclusief kleine schoonheidsfoutjes. Je zou hem zo tegen het lijf hebben kunnen lopen. ‘Gefundenes Fressen’, aldus van Imschoot.
'La folie de la mauvaise perspective' is een tweeluik met de portretten van Johanna van Castilië en Philippe I de Schone, de ouders van Keizer Karel V. Het zijn niet hun ware portretten maar die van twee figuren die het koningspaar uitbeelden. Johanna de Waanzinnige is getooid met het 'Gulden Vlies', een accessoire dat toentertijd bepaald niet door vrouwen gedragen mocht worden. Kijken we zo naar de geschiedenis vanuit het verkeerde perspectief - ‘la mauvaise perspective’ - of vanuit het juiste - gecorrigeerde - perspectief van de vrouwenemancipatie?
In 'Le motif de l'incontrôlable' wordt de bijbelse Judith afgebeeld met het afgehouwen hoofd van Holofernes, de aanvoerder van het Assyrische. Dit voor de Joodse en protestante gemeenschap apocriefe verhaal gaat over de overwinning van het Joodse volk op het Assyrische leger. Een legende die in de westerse kunstgeschiedenis bekend werd door de schilderijen van Caravaggio en Artemesia Gentileschi. In ‘Le motif de l’incontrôlable’ zien we hoe Judith tevreden een sigaret rookt: symbool van zelfgenoegzaamheid na het vrijen. Echter Holofernes, de grote verliezer, is te dronken om zijn liefdespaal op te richten, waardoor Judith haar kans waarneemt om zijn hoofd in twee slagen af te hakken.
Rond het rechteroog van Judith heb ik een gele cirkel geschilderd. De cirkel is symbool van het oneindig terugkerend leven. Terwijl de kleur geel werd gebruikt om Joden te stigmatiseren. Zo werden ze tijdens de Inquisitie verplicht tot het dragen van een gele muts en moesten ze tijdens het naziregime de gele Davidster op hun kleren naaien. Hoe sarcastisch kan een symbool zich gedragen?
Tenslotte. Ik realiseer me dat de ‘dubbele taal’ waarover ik hierboven spreek in het Frans wordt vertaald als ‘double langue’. En ‘double langue’ kan in het Nederlands op tweeërlei wijze vertaald worden: als ‘dubbele taal’ en als ‘dubbele tong’. Ik denk dat Jan hier wel om kan lachen.