In de rubriek ‘De galerie van…’ laten we een keur aan galeriehouders uit Nederland en België aan het woord: hoe (en wanneer) zijn ze hun galerie gestart, wat is er sindsdien allemaal veranderd in de kunstwereld, wat is hun profiel, wat verzamelen ze zelf, en wat is de impact van Corona op hun galerie? In dit deel Cokkie Snoei (Galerie Cokkie Snoei, Rotterdam).
Heeft u kunst van huis uit meegekregen?
Niet in de zin dat mijn ouders verzamelden, maar mijn vader nam ons weleens mee naar een museum. Dat was op zich al bijzonder, omdat mijn vader en moeder binnenvaartschippers waren. Dat betekende veel varen en weinig ‘aan wal’. Toen ik mijn galerie opende in 1989, kwamen ze naar elke tentoonstelling kijken. Ik maakte me daar weleens ongerust over, bijvoorbeeld wanneer ik zeer uitgesproken foto’s van Larry Clark, Nan Goldin, Andres Serrano of Pierre Molinier liet zien. Maar mijn vader keek dan goed rond, wees op een bepaald werk en zei: ‘Dit is de beste!’ En dat klopte.
Een van de eerste tentoonstellingen die ik maakte, was met schilderijen, aquarellen en keramiek van Pieter Kusters. Pieter ‘exposeert’ zichzelf vaak naakt, op een manier zoals vrouwelijke naakten werden weergegeven: lekker warm, wollig en gevuld. Mijn vader was meteen dolenthousiast over een groot geschilderd naakt. Dat wilde hij heel graag kopen, maar ik ben daar niet mee akkoord gegaan, want ik wilde niet steeds oog in oog komen te staan met dat doek als ik bij mijn ouders op bezoek zou komen, in dat hun verder klassieke interieur.
Ik kende via de cafés waar ik in mijn jonge jaren regelmatig kwam, veel schrijvers en beeldende kunstenaars. Nadat ik eerst een korte tijd les had gegeven in het middelbaar onderwijs, werd ik begin jaren tachtig copywriter bij Lintas, in die tijd het grootste reclamebureau van Nederland.
Als tekstschrijver werk je altijd samen met een artdirector. Bepaalde gespecialiseerde zaken zoals illustraties en fotografie, werden ingekocht via externe agenten. Zo kwam ik op het idee om een agentschap te beginnen voor een aantal interessante kunstenaars om mij heen. Galeries waren er nauwelijks. Zeker niet in Rotterdam.
Wat was uw eerste betrekking in een galerie? Of bent u gelijk zelf een galerie gestart?
Ik begon zoals gezegd niet meteen met een galerie, maar met een zware koffer met documentatiemappen van een stuk of tien kunstenaars. Ik bezocht vooral bedrijven die zich ergens gingen vestigen, net waren verhuisd of gingen uitbreiden en probeerde die te interesseren voor hedendaagse kunst. Dat lukte wonderwel behoorlijk goed. Na een paar jaar wilde ik een beter geïnformeerd publiek bereiken en ook tentoonstellingen maken, en ben ik in april 1989 een galerie op de Witte de Withstraat in Rotterdam gestart. Een enorme ‘white cube’, waar ik een fikse huur voor betaalde. Achteraf gezien was ik liever bescheidener begonnen en eerder aan internationale kunstbeurzen deel gaan nemen. De eerste buitenlandse beurs waar ik aan deelnam was de Unfair in Keulen, in 1993.
Hoe zou u het profiel van uw galerie willen omschrijven?
Ik kan me nog steeds vinden in het tekstje dat al jaren op mijn website staat onder het kopje ‘profile’. Ik heb altijd veel buitenlandse kunstenaars geëxposeerd, ik vond – en vind – het werk hier soms ‘te Hollands’. Ik houd er nog steeds heel erg van om jonge kunstenaars te ontdekken en te laten zien, maar tegelijkertijd breng ik ook graag ‘obscuur’ werk van oudere of overleden kunstenaars onder de aandacht. Denk bijvoorbeeld aan de foto’s van Pierre Molinier, Claude Cahun of Wally Elenbaas. Of aan de tekeningen van Pierre Klossowski.
Ik houd van poëtisch werk, maar het mag ook confronterend zijn. Of relativerend en humoristisch. Surrealistisch kan ook. Of politiek incorrect. Vroeger was het ook wel regelmatig erotisch. Maar dat is een soort van ‘not done’ vandaag de dag.
Wat vindt u het mooiste aspect van het vak galeriehouder?
Het ontdekken van nieuwe kunstenaars en hun werk. En dan zien te proberen om dat werk aan de man/vrouw te brengen. Het mooiste moment is wanneer je in de blik van de klant kunt aflezen dat hij of zij er voor gaat.
Met welke galeries voelt u zich nationaal/internationaal verwant?
Ik voel me verwant met een aantal internationale galeries waar ik ongeveer tegelijkertijd mee ben gestart. Alleen zijn die galeries vaak uitgegroeid tot mega-businesses, die nu worden gerekend tot het establishment, terwijl ik voor mezelf nog steeds het gevoel heb dat ik ‘young and promising’ ben. Haha, lekker naïef!
In een ideale wereld: welke kunstenaar zou u het allerliefst vertegenwoordigen?
Eerder, had willen vertegenwoordigen: Matthew Barney! Ik weet eerlijk gezegd niet wat hij momenteel maakt, maar ik zag zijn werk voor het eerst in 1992 op de Documenta in Kassel, op een maffe, onooglijke plek in een naargeestige kelder. Een mix van weirde performance video’s, waarin hij zelf als een acrobatische bouwvakker half naakt figureerde, met eromheen allemaal bizarre, heel mooi gemaakte objecten, die de attributen uit zijn films waren. Het klinkt misschien dramatisch, maar toen wist ik waarom ik beeldende kunst spannender vond dan literatuur.
Wat is er veranderd in de kunstwereld sinds u uw eerste stappen zette?
Ontzettend veel, te veel om op te noemen. De ‘kunstwereld’ is veel professioneler, internationaler, harder en zakelijker geworden. Tegelijkertijd ook ‘democratischer’, makkelijker bereikbaar. Iedereen kan alles op internet opzoeken, of samen met de kinderen een kunstbeurs bezoeken.
Wat/wie verzamelt u zelf?
Ik heb heel veel werk, vooral van de kunstenaars die ik heb laten zien. En even voor de duidelijkheid: die werken heb ik gekocht hè, niet afgetroggeld. Toen ik net de galerie had, kocht ik zelf niet. Ik vond het maken van de tentoonstellingen al leuk genoeg. Maar op een gegeven moment begon ik hebberiger te worden. Ik kocht en koop altijd wel pas als de tentoonstelling al is afgelopen, ik geef klanten de eerste keuze. Ik heb natuurlijk ook af en toe wel gekocht om een kunstenaar te steunen.
Heeft Corona uw denken over de kunstwereld beïnvloed?
Corona is voor alles en iedereen heel goed in de zin van ‘mag het allemaal effe een onsje minder’? Het lijkt alsof de wereld vanaf maart 2020 tot stilstand is gekomen, en dat vind ik niet onprettig.
Wanneer we het over de beeldende kunst hebben, ging het flink wat jaren vooral over de poen. Kunstwerken van jonge kunstenaars die binnen een paar jaar – wanneer ze door bepaalde topgaleries worden gepresenteerd op de topbeurzen – voor tonnen worden verkocht, vind ik absurd en slecht voor de kunst.
Nu een jaar lang iedereen niet van de ene naar de andere beurs is gerend, is er meer tijd voor de kunstenaars om goed, inhoudelijk interessant werk te maken. En voor de galeriehouders om dat werk rustig te bekijken en te bespreken, zonder de druk van die peperdure beurzen, die alsmaar als een donderwolk in de lucht hangt.
Bekijk hier de kunstenaars vertegenwoordigd door Cokkie Snoei