Caroline Coolen heeft haar atelier in oude hoeve in de landelijke omgeving nabij Sint-Truiden. Haar behoefte aan groen, zoals ze het noemt, vertaalt zich in werk waarin ze indrukken uit de natuur en haar omgeving comprimeert om grip te krijgen op de wereld. De tentoonstelling bij NL = US vernoemde ze naar een distelsoort, de Tatarnik, een plantensoort die in de regel op weinig waardering kan rekenen. Coolen haalt hier juist inspiratie uit vanwege hun veerkracht. Distels zijn volgen haar een krachtige metafoor als richtinggever voor de kunst, de kunstenaar en het leven. “Door het onaangepaste te omarmen, wil ik de schoonheid van de marge benadrukken. Van dat wat het eigenlijke gewone leven is.”
Waar is je atelier en hoe ziet het eruit?
Ik woon en werk in een oude vierkantshoeve nabij Sint-Truiden. Het woonhuis dateert van 1611! De voormalige stallen en de schuur zijn in gebruik als atelier. Er is veel buitenruimte.
Ontvang je er bezoek of werk je het liefst in stilte?
Gezien mijn perifere ligging, ontvang ik niet erg veel bezoek. Ik deel de verschillende ateliers met mijn partner. Ik koos na mijn studietijd al voor de vlucht uit de stad. Ik ben te snel afgeleid en heb veel nood aan groen.
Voor schilders is natuurlijk licht altijd een vereiste. Wat heeft een goed atelier voor jouw werk nodig?
Volume, hoogte en licht, liefst ook wanden én buitenruimte.
In je werk staat onze relatie met het landschap, de natuur en dieren centraal. Je wilt als het een ingedikte weergave presenteren van onze omgeving, onze Umwelt. Kan je uitleggen hoe je op dat thema kwam en waarom dat je interesse heeft?
Het dient zich zo aan, ik ben een observator, het zijn zaken die mijn aandacht trekken, mijn interesse wegdragen. Het is eerder een veelheid aan mijn indrukken die ik verwerk door te comprimeren in een beeld om vat/grip te krijgen op de wereld.
Je oeuvre bestaat zowel uit tekeningen en houtdrukken als uit assemblages en sculpturen. Hoe ga je te werk: beslis je eerst in welk medium je wilt werken en volgt daarna het onderwerp of omgekeerd?
Er is eerst een onderwerp. Ik hoef niet te zoeken hoe iets uit te werken, het stuurt zichzelf. Net zoals vorm en kleur, heeft ook het medium zeggingskracht. Of de manier van ontstaan. Er is heel vaak een wisselwerking tussen het tweedimensionale en het ruimtelijke, zeker als ik in een binnenruimte werk toon. Het ene kan voor mij bijna niet zonder het andere.
Je huidige tentoonstelling bij NL=US heet Tatarnik, dat is een distelsoort. Kan je uitleggen wat je aanspreekt aan deze plant, een plant die door tuiniers vaak als ongewenst wordt gezien?
Ik stoot wel vaker op ongewenste soorten of underdogs. Het is pioniersvegetatie. Ze zijn voor mij inspirerend omwille van hun veerkracht, ze bieden ook weerstand, een heel krachtige metafoor als richtinggever voor de kunst, de kunstenaar en het leven. Het gaat er net om om die andere zijde te benadrukken, daar waar we niet naar om kijken. Ik ben hoopvol dat er vandaag meer aandacht is voor re-wilding. Het besef begint in te dalen dat we anders (niet zuiver economisch) moeten gaan kijken naar onze omgeving.
Door het onaangepaste te omarmen, wil ik de schoonheid van de marge benadrukken. Van dat wat het eigenlijke gewone leven is. Je moet alleen wat tijd hebben voor een omweg en af en toe eens een achteraf-pad nemen. Dwalen door de stedelijke of de echte wildernis en je kinderlijk verwonderen over wat je tegenkomt.
Voor Tatarnik heb je werken uitgekozen die passen bij het historische pand dat NL=US Art recent heeft betrokken. Waarop heb je specifiek gelet bij de keuze?
Ik heb vooral fauna -en florale motieven gekozen, die van kleur en onderwerp passen bij de plafondschilderingen en de glasramen. Behalve dat mijn werk niet dienend is. Het is een communicatiemiddel, maar vibreert wel met zijn context.
Ik houd er van als er een mogelijkheid is om de ruimte te omarmen, voor mijn werk nu is dit een cadeau. Het past beeldend heel goed bij het pand, maar vergis u niet, het werk is niet uit louter esthetische overtuiging tot stand gekomen. Het bevraagt rangorde, wat is ‘harder, better, faster, stronger’? Het is misschien bijna politiek werk. Titels als ‘The wheat and the chaff’ bevraagt wat meer belang heeft. Er zitten veel verwijzingen en/of bevragingen in naar status. Het metalen kaderwerk is afgeleid van de zinkwerken van Roma uit Oost-Europa.
Er zijn meer kunstenaars die werk over de natuur maken of onze relatie daarmee, maar jouw werk lijkt op zichzelf te staan. Klopt dat?
Het werk is geen pamflet, het is ook niet dienend of een ontwerp. Het is niet ontworpen voor een omgeving. Het heeft zijn autonomie. Het kan een relatie aangaan met ander werk en een andere omgeving , zonder in te boeten aan betekenis. Uiteraard draagt een omgeving bij aan zeggingskracht. Ik ben er ook erg gevoelig aan.
Met welke kunstenaars voel je je verwant?
Mijn eerste, vroegste liefde zijn de sculpturen van Picasso en de kubisten, de futuristen, de constructivisten, de fauvisten. Ik denk dat mijn vormelijk fundament daar ligt. Lois Weinberger treft mij inhoudelijk, Pierre Huyghe is buitengewoon. Otobong Nkanga heeft een associatieve geest, die manier van denken en verwerken kan ik goed volgen. Mijn interesses verleggen zich voortdurend, het schrijdt voort. Kunst is een vorm van kennisoverdracht die blijft boeien.
Als je je werk uitlegt aan iemand die niks van kunst weet, wat vertel je dan?
Dat ik op reis ga, indrukken opdoe en die verwerk. Dat is heel kort door de bocht, maar waar moet je beginnen. Het ligt er aan welk aspect uit te lichten.
Waar werk je op dit moment aan?
Het groeiseizoen is weer volop aan de gang, ik moet mijn distels oogsten (bewerken en verwerken). Ik heb er nog plannen mee, maar ik moet vooruit denken, want elke dag dat ik de keuze van het oogsten niet maak, is het stadium, waarin ze zich begeven voorbij. Ik observeer ze en beoordeel of ze sculpturaal boeiend zijn.
Verder ben ik bezig in voorbereiding rond een project in relatie tot de vergeten geschiedenis van de Genckse schildersschool (1850-1950). Deze geschiedenis werd overgeschreven door de ontginning van steenkool in Limburg vanaf begin 20e eeuw. Het raakt aan mijn roots en mijn ander geliefd motief van de berkenboom. Het heeft ook met natuurbehoud te maken. Het is door een aantal kunstenaars destijds dat er natuurgebied bewaard is gebleven en niet opgegaan is aan gewin. Dat is inspirerend, kunst kan dan toch de wereld redden, of toch alvast jezelf…een stukje.
Er staan nog enkele expo’s op til, waar ik nieuw werk voor wil ontwikkelen of lijntjes die ik had uitgezet, maar nog niet voldoende doorgrond heb. Volgende lente/zomer is er Beeldecho’s, een project met David Bade in relatie tot de beeldencollectie in Rotterdam. Ik werd voor deelname uitgenodigd. Omwille van zijn openbaarheid vraagt het veel onderzoek en verantwoordelijkheid. Daar heb ik ook nog een hele kluif aan. Spannend en uitdagend.