Hoe ziet het ideale atelier eruit? Hoeveel tijd spendeert een kunstenaar in zijn atelier? Is het een heilige plek? In de reeks ‘Het atelier’ deze week: Camiel van Breedam, van wie deze week een solo-expositie opent bij Art Partout in Antwerpen.
Gaat u iedere dag naar uw atelier?
Bijna iedere dag wandel ik door mijn atelier. Soms zelfs ’s morgens vroeg als eerste werk. Dat is een goed teken. Ongeveer het ganse huis is ‘atelier’ geworden. Mijn eerste atelier was op de zolder van mijn geboortehuis in Boom. Dat was in 1956. Jammer genoeg zijn daar geen foto’s van.
Destijds werd voor de BRT door Rik Van den Abbeele een programma gemaakt getiteld ‘Aangename kennismaking’. Het script vermeldt: ‘Reporter Piet van de Sijpe raakt zijn sleutels kwijt bij de experimentele schilder Camiel van Breedam.’ Het eerste gedeelte van de opnamen gebeurde bij ons thuis, maar voor het tweede deel werd mijn atelier heropgebouwd in de studio’s van de BRT. De uitzending was in september 1958. De film heb ik pas veel later kunnen ‘bemachtigen’, spijtig genoeg enkel deel één. Omwille van de kostprijs van de pellicule (filmrolletje) werd die achteraf hergebruikt, en zijn de opnames in de studio’s niet bewaard gebleven. Dus weer geen beeld van mijn eerste atelier.
In feite ben ik de kunstwereld in gedonderd doordat ik lessen volgde bij Octave Landuyt. Die bracht mij in contact het werk van Paul Klee. Dat moet mij zodanig begeesterd hebben dat ik begon te werken met de middelen waarover ik beschikte en die veelal uit het loodgietersatelier van mijn vader kwamen. Zo ontstonden mijn eerste reliëfs.
Als ik het aantal werken beschouw die ik in die beginjaren maakte, moet ik als een bezetene hebben gewerkt. Ik werkte dikwijls tot ’s nachts. Overdag gaf ik les in tekenen en handenarbeid.
Sedert omstreeks 1966 heb ik een atelier in mijn eigen huis waaraan ik grotendeels zelf meebouwde. Het atelier werd steeds groter omwille van de materialen die ik vergaarde. Ik gebruik nog steeds afgedankte, reeds gebruikte materialen om mijn assemblages en collages, objecten, beelden te realiseren. Naargelang het atelier vergrootte kon ik ook environments bouwen. Het zijn bijna allemaal werken die in verband staan met de uitroeiing van de Indianen. Het eerste dateert van 1973: ‘Het concilie van Wounded Knee’. Die werken mocht ik in 2016 in de Kazerne Dossin tentoonstellen, een museum in Mechelen. Een ander voorbeeld is ‘Livresse’, een environment dat ik in 2002 realiseerde in de etalage van antiquariaat Demian van René Franken in Antwerpen en nu een vaste plaats krijgt in de Koninklijke Bibliotheek in Brussel.
Hoe laat vertrekt u naar uw atelier, en hoe: te voet, per fiets, openbaar vervoer of auto?
In feite woon ik in mijn atelier, het hele huis is atelier, de muren hangen vol met werken van andere kunstenaars waarnaar ik dikwijls refereer in mijn eigen werk. Dat is ook het thema van de tentoonstelling bij Art Partout Gallery die 19 juni opent.
Houdt u vast aan bepaalde rituelen in uw atelier? Muziek of juist stilte?
Ik kan niet alle dagen werken. Dat hangt af van mijn gemoedsgesteldheid en mijn verbeeldingsvermogen. Soms werk ik dagen na elkaar, bijna zonder ophouden. Geen radio, geen muziek, alhoewel ikzelf muziek speel – New Orleans Jazz waaraan ik mijn hart heb verloren – maar bij het werk moet alle aandacht daar naartoe gaan. Galeriste Jeanne Buytaert sprak van ‘luisteren naar de stilte’: stilte bestaat niet meer. Architect Jul De Roover stelde ooit de vraag: ‘En wat met de traagheid?’ – nog iets wat verdwenen is.
Hoe belangrijk is licht voor u?
Daglicht is heel belangrijk voor mij. Er zijn gelukkig grote ramen in mijn atelier, die uit een gerecupereerde houten balk in ‘Moelman Teak’ (zo genoemd in de Rupelstreek) van meer dan zes meter gezaagd zijn. Een houtsoort die nu zo goed als onvindbaar geworden is, en die ik ontdekte bij een scheepsafbreker waar ik veel materiaal vond voor mijn assemblages.
Destijds – voor de Tweede Wereldoorlog – waren er in Boom naast de steenbakkerijen, het glasfabriek, de sloeffenfabrieken en de diamantslijperijen ook veel scheepswerven waar binnenschepen werden gebouwd voor het vervoer van bakstenen. Later, in de jaren zestig, werden de scheepsbouwers vervangen door scheepsafbrekers. In Boom en in heel de Rupelstreek werden zowat alle fabrieken en werkhuizen – op enkele uitzonderingen na – op barbaarse wijze afgebroken en verwoest. Het grootste gedeelte van het industriële erfgoedpatrimonium verdween. Na de afbraak staan nu op de verkavelde gronden van de vroegere steenbakkerijen lelijke torengebouwen, net een wedstrijd om het lelijkste gebouw. Zielloos! In de kern van de gemeente Boom is het grootste gedeelte van de winkels inmiddels verdwenen, waaronder mijn geboortehuis. Akelig!
In de zomer wordt de streek als ‘wederdienst’ opgeschrikt door ‘To Morrow Land’. Een nieuwe zomer, een nieuw geluid!
Hoe gaat u te werk? Begint het werk pas op het moment dat u uw atelier betreedt of gaat het werk altijd en overal door?
Een deel van het werk zit al in je hoofd vóór je eraan begint. Dat betekent dat je er continu mee bezig bent.
Hoeveel tijd spendeert u gemiddeld per dag in uw atelier?
Zeer wisselvallig, soms ganse dagen, soms helemaal geen.
Is het atelier een heilige plek?
Het grootste werk dat ik destijds nog in mijn eerste atelier in 1964 maakte heeft als titel ‘Altaar om de schijnheiligheid te bestrijden’. Mijn atelier is de plek waar ik me goed voel en waar ik niet denk aan al de onzin – te veel om op te sommen - die de hedendaagse wereld nu beheerst.
Ontvangt u er bezoek, van verzamelaars, curatoren of collega-kunstenaars?
Het is fijn om af en toe bezoek te hebben en met mensen te kunnen praten. Dat is belangrijk, evenals kunnen ‘wegvluchten’ in een boek, in een andere wereld van fantasie. Auteurs die ik graag lees zijn William Faulkner, Thomas Bernhard en de Zuid-Amerikaanse schrijvers Mario Vargas Llosa, Eduardo Galeano en Gabriel Garcia Márquez.
Wat is het mooiste atelier dat u ooit heeft gezien?
Ik heb heel wat ateliers van andere kunstenaars gezien: het plezantste was dat van Roland Roure, die als een kind zat te spelen met al zijn materialen. Het atelier van Frida Kahlo in Mexico was het verrassendste. Het heropgebouwde atelier van Constantin Brâncuși in Parijs het geweldigste.
Hoe ziet het ideale atelier eruit?
Met mijn atelier – waarin ik kan verdwalen – ben ik heel blij. Ik kan door mijn eigen werken dwalen of ik kan in ontelbare schuifjes en dozen naar materialen zoeken waarvan ik denk dat ze bruikbaar zijn voor een volgend werk. Oud papier en karton, felgekleurd visgerei, kurk, metalen draadjes, eierschelpen, gedroogde rozenblaadjes, stukjes zink, lood, hout, pluimen, brillen… ontelbaar veel en divers materiaal. Later komen plots de plafonneerlatten uit de half- of helemaal afgebroken werkmanshuisjes uit de steenbakkerijen in Boom waarmee ik objecten maak. Het is een droom daartussen te kunnen leven en werken.